Het gerechtshof Den Haag heeft 29 november 2022 geoordeeld dat een BV die een ziekenhuis exploiteert niet in aanmerking komt voor de zorgvrijstelling in de vennootschapsbelasting.

Het ziekenhuis werd oorspronkelijk geëxploiteerd door een stichting die is omgezet in een BV. Daarbij is de belanghebbende in deze procedure, de moedervennootschap, 100% aandeelhouder van de BV geworden. De BV is vervolgens gevoegd in een fiscale eenheid met de moedervennootschap. De moedervennootschap behoort tot een concern met activiteiten op het gebied van arbeid en gezondheid. De vraag is of de BV voldoet aan één van de voorwaarden van de zorgvrijstelling, de zogenoemde winstbestemmingseis. Volgens deze eis is de zorgvrijstelling alleen van toepassing als een zorginstelling de behaalde winst uitsluitend kan aanwenden ten gunste van een ander lichaam waarop de zorgvrijstelling van toepassing is, of ten gunste van een algemeen maatschappelijk belang.

Winstoogmerkverbod

Net als de rechtbank oordeelt het hof dat de BV niet voldoet aan de winstbestemmingseis. Als uitgangspunt moet deze voorwaarde volgens het hof worden beoordeeld aan de hand van de statuten van de BV. Die statuten laten de mogelijkheid open dat de BV in de toekomst winst uitkeert aan de moedermaatschappij, die zelf niet in aanmerking komt voor de zorgvrijstelling. De BV beschikt feitelijk ook over grote uitkeerbare winstreserves vanwege winsten behaald in eerdere jaren. Daarom is de zorgvrijstelling in dit geval niet van toepassing, ook al heeft de BV nooit daadwerkelijk winst uitgekeerd. Het hof gaat niet mee in het betoog van de belanghebbende dat voor de uitleg van de winstbestemmingseis moet worden aangesloten bij het “winstoogmerkverbod” van artikel 5 van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). De bepaling over de winstbestemmingseis biedt daarvoor namelijk geen enkel aanknopingspunt.

ECLI:NL:GHDHA:2022:2333

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws