De handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK
Veertienhonderd bladzijden schadebeperking
Deze bijdrage geeft een eerste overzicht van de zwaarbevochten handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen het VK en de EU in de context van de al vierenhalf jaar durende Brexit-saga. Samen met het terugtrekkingsakkoord hebben de betrekkingen tussen de EU en VK nu een nieuw fundament – gegoten uit het oude cement van internationaal publieksrecht. De overeenkomst slaagt erin zowel de rode lijnen van de partijen te respecteren als de maalstromen van een no-deal te omzeilen. Dat dit in een turbulent politiek klimaat is gelukt, is zeker voor een groot deel aan de volharding van de onderhandelingsteams van beide partijen te danken. Desalniettemin wordt op de honderden bladzijden van het akkoord keer op keer duidelijk dat het hier om een document gaat dat de schade van desintegratie regelt in plaats van de partijen hechter naar elkaar toe te laten groeien.
Over briefstemmen en volmachten
Stemvrijheid in coronatijd
Dat er maatregelen genomen worden om mensen ook in coronatijd voldoende in staat te stellen hun stem te kunnen uitbrengen, is alleszins verdedigbaar. Of daarbij, gezien de gevaren voor de stemvrijheid, dan alle sluizen open moeten, valt echter te betwisten. Met de uitbreiding van de briefstemregeling én de volmachtregeling neemt de wetgever tamelijk rigoureuze maatregelen die de stemvrijheid onder druk zetten. Daar komt bij dat de regering de wijzigingen onvoldoende kan motiveren. Van een ‘dringende noodzaak’ om de briefstemregeling uit te breiden is niet gebleken en ook de stelling dat de normale volmachtregeling geen uitkomst biedt, is niet overtuigend onderbouwd.
Kinderopvangtoeslagaffaire
De democratische rechtsstaat wordt als staal in de wind gehard
In plaats van elkaar achteraf de maat te nemen naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire, is het verstandiger om de energie van de wetgever, het bestuur, de rechter en de wetenschap te besteden aan hoe het beter kan. In dit artikel wordt onderbouwd dat de Afdeling bestuursrechtspraak voor de strenge interpretatie van de kinderopvangtoeslagwetgeving heeft kunnen kiezen, al was dat met de kennis van nu geen gelukkige keuze. In het tweede deel van de bijdrage wordt gereflecteerd op de verhouding wetgeving en bestuursrechtspraak, en welke rol de wetenschap hierin zou kunnen spelen.
Ik was het niet, ik was het niet, het was de wetgever!
De tekst noch de wetsgeschiedenis van artikel 26 Awir dwongen in de relevante periode inzake de 100%-terugvorderingsplicht tot de interpretatie die de Afdeling steeds heeft gevolgd en nog steeds aanhangt. Zij gaven juist aanleiding tot de tegengestelde interpretatie: bij de terugvorderingsbevoegdheid bestond beleidsruimte. Het a contrario-argument van het ontbreken van een hardheidsclausule kon daar niet aan afdoen, omdat een hardheidsclausule gezien de tekst en wetsgeschiedenis helemaal niet nodig was.
Ook gij, Raad voor de rechtspraak!
Aan de slachtoffers van de gevolgen van de toeslagenwetgeving is een zekere – en belangrijke – mate van rechtsbescherming onthouden, omdat de bestuursrechter het anders te druk zou krijgen. Wat de vraag oproept of het, vanuit de Trias-gedachte, wel zo gelukkig is dat de Raad voor de rechtspraak adviseert over wetgeving met een politiekmaatschappelijke lading.
Eerder verschenen
NJB 4 (2021)
28 januari 2021
NJB 3 (2021)
20 januari 2021
NJB 2 (2021)
13 januari 2021
NJB 1 (2021)
6 januari 2021
NJB 44 (2020)
16 december 2020