Wetsvoorstel (06-06-2023) houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering van de Grondwet, strekkende tot invoering van de bevoegdheid van de Eerste Kamer om voorstellen van wet te ­wijzigen en terug te zenden aan de Tweede Kamer

—De staatscommissie parlementair stelsel kwam in 2018 tot de aanbeveling om de Eerste Kamer een bijzondere vorm van terugzendrecht toe te kennen. Mede omdat deze aanbeveling in beide Kamers overwegend positieve reacties opriep, kwam het vorige kabinet in juli 2020 tot de conclusie dat er behoefte bestaat aan een terugzendrecht.

Dit wetsvoorstel beoogt thans de Eerste Kamer een grondwettelijk instrument te geven om wetsvoorstellen te wijzigen. Het oogmerk waarmee deze bevoegdheid wordt voorgesteld, is de Eerste Kamer in staat te stellen via een snelle, efficiënte en grondwettelijk gelegitimeerde procedure bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van wetsvoorstellen op de punten die in de toetsing van de Eerste Kamer ook nu reeds een hoofdrol spelen: rechtmatigheid, doeltreffendheid, doelmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dit voorstel beoogt daarmee ondersteunend te zijn aan de rolverdeling tussen de beide Kamers der Staten-Generaal, waarin de Eerste Kamer bijzondere aandacht besteedt aan de kwaliteit van wetsvoorstellen, met een zekere distantie ten opzichte van de dagelijkse politiek. Het voorstel houdt in dat de Eerste Kamer de bevoegdheid krijgt om aan haar gezonden wetsvoorstellen te wijzigen, waarna deze eenmalig worden teruggezonden naar de Tweede Kamer. De Tweede Kamer beslist over elke van de wijzigingen die de Eerste Kamer heeft aangebracht en overweegt het voorstel overigens zoals het door de Eerste Kamer aan haar is gezonden.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk maakte onder meer opmerkingen over de probleemanalyse die met het oog op noodzaak en proportionaliteit aan het wetsvoorstel ten grondslag ligt, alsmede over de effectiviteit van het voorstel. Anders dan de regering ziet zij niet op voorhand in hoe invoering van het voorgestelde wijzigings- en terugzendrecht zal leiden tot een geringere politieke manifestatie van de Eerste Kamer, of tot een afname van het aantal novelles. De regering gaf in haar reactie daarop aan dat beide punten echter geen aanleiding of motivering voor het wetsvoorstel vormden. De memorie van toelichting is daarop verhelderd.

Voorts maakte de Afdeling onder meer opmerkingen over de inrichting van het voorgestelde wijzigings- en terugzendrecht. Wat dat laatste punt betreft heeft het advies geleid tot een heroverweging van het voorstel om het wijzigingsrecht van de Eerste Kamer te koppelen aan een termijn. Ook is naar aanleiding van het advies besloten om de bevoegdheid van de Tweede Kamer ten ­aanzien van een teruggezonden wetsvoorstel te beperken tot het aannemen of verwerpen van amendementen. Deze nadere afbakening van de bevoegdheid van de Tweede Kamer betekent dat het onderhavige voorstel geen betrekking kan hebben op voorstellen van rijkswet. Om het terugzendrecht – in de vorm die nu wordt voorgesteld – ook toepasbaar te maken in de procedure van rijkswetwetgeving zou een wijziging van het Statuut noodzakelijk zijn. Het onderhavige voorstel voegt een additioneel artikel aan de Grondwet toe dat ervoor zorgt dat de uitzondering voor voorstellen van rijkswet vervalt op het moment dat de bedoelde wijziging van het Statuut in werking is getreden.

Kamerstukken

R2187