Wet van 22-02-2023, Stb. 2023, 69

Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de verhoging van het wettelijk strafmaximum van doodslag (verhoging wettelijk strafmaximum doodslag)

—Deze wet voorziet in verhoging van het wettelijk strafmaximum van doodslag van vijftien naar vijfentwintig jaar gevangenisstraf. Daarbij wordt artikel 10, lid 2 en 3, van het Wetboek van Strafrecht met deze strafbedreiging in overeenstemming gebracht. De maximumduur van de tijdelijke gevangenisstraffen voor moord en doodslag, en de verhouding daartussen, heeft al langer politieke aandacht. In 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VenJ een onderzoek naar de wenselijkheid van een verdere verhoging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf bij moord aangekondigd (Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325). In diezelfde brief is het voornemen kenbaar gemaakt om een wetsvoorstel tot verhoging van het strafmaximum van doodslag voor te bereiden. In uitvoering van het aangekondigde onderzoek is door onderzoekers van de Erasmus Universiteit onderzocht of het verantwoord zou zijn om voor het delict moord een verdere strafverhoging door te voeren. In dit verband is ook gekeken naar de strafoplegging bij doodslag. De bevindingen zijn neergelegd in het WODC-rapport Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig? uit 2019. In de beleidsreactie hierop is aangegeven dat een verdere verhoging van het strafmaximum voor moord niet wenselijk is, vooral omdat het huidige strafmaximum van dertig jaar – naast de levenslange gevangenisstraf – voldoende ruimte laat voor het opleggen van een gepaste straf (Kamerstukken II 2019/20, 29279, nr. 539). In diezelfde brief is kenbaar gemaakt dat het wel wenselijk is om door middel van een verhoging van het strafmaximum van doodslag het met moord ontstane strafgat te verkleinen, en toegezegd daartoe een wetsvoorstel voor te bereiden. Deze wet doet die toezegging gestand.

Verschillende ontwikkelingen maken dat het historisch bepaalde strafmaximum van doodslag tegenwoordig – op zichzelf en in verhouding met in het bijzonder het strafmaximum van moord – naar het oordeel van de regering onvoldoende recht doet aan de ernst van dit feit. Daarom acht zij bijstelling van de strafbedreiging van doodslag aangewezen. De verhoging van het strafmaximum naar vijfentwintig jaar gevangenisstraf is in lijn met de mate van ophoging die in de motie-Van Wijngaarden c.s. wordt voorgestaan (Kamerstukken II 2019/20, 29279, nr. 576). Het beoogde strafmaximum positioneert zich tussen de hoogst mogelijke tijdelijke gevangenisstraf die nu op grond van artikel 10, tweede lid, Sr kan worden opgelegd (achttien jaar) en de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord (dertig jaar). Daarmee wordt op het niveau van de systematiek van strafmaxima recht gedaan aan de relatieve ernst van doodslag. Het terugbrengen van het verschil met de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord tot vijf jaar gevangenisstraf, is in lijn met het verschil van vijf jaar dat in 1886 bestond en vormt een passender uitdrukking van de nauwe verwantschap tussen beide levensdelicten. Daarmee komen beide strafmaxima weer in redelijke verhouding tot elkaar te staan. In relatie tot andere misdrijven maakt het verhoogde strafmaximum zichtbaar dat doodslag een verschijningsvorm is van de meest ernstige onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het menselijk leven. Daarnaast wordt recht gedaan aan de veranderde maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van levensdelicten, die tot uiting komt in de gemiddeld gezien zwaardere bestraffing daarvan.

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 09-06-2023, Stb. 2023, 222

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 22 februari 2023 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de verhoging van het wettelijk strafmaximum van doodslag (verhoging wettelijk strafmaximum doodslag) (Stb. 2023, 69)

—De wet treedt in werking met ingang van 01-07-2023.

Kamerstukken