Wet van 17-11-2016, Stb. 2016, 475
Wet houdende implementatie van Richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU 2013, L 294)
—De richtlijn bevat minimumregels met betrekking tot het recht op toegang tot een raadsman in strafprocedures (artikel 3), de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen de verdachte en zijn raadsman (artikel 4), het recht van verdachten om een derde te informeren over de vrijheidsbeneming (artikelen 5 en 7), het recht van verdachten die van hun vrijheid zijn beroofd, om te communiceren met een derde (artikelen 6 en 7) en het recht op toegang tot een raadsman in overleveringsprocedures (artikel 10).
Het recht op toegang tot een raadsman in strafprocedures
Voor de implementatie zijn de minimumregels over het recht op toegang tot een raadsman in strafprocedures de belangrijkste. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat verdachten in strafprocedures een algemeen recht op toegang tot een raadsman toekomt, welk recht in ieder geval een aanvang neemt voorafgaand aan het verhoor van de verdachte (artikel 3, eerste en tweede lid). Dit recht komt toe aan zowel aangehouden verdachten als aan verdachten die niet zijn aangehouden. Het recht omvat drie elementen (artikel 3, derde lid). Ten eerste heeft de verdachte het recht om, ook voor de aanvang van het verhoor, met zijn raadsman te communiceren en hem te ontmoeten. Ten tweede mag zijn raadsman bij het verhoor aanwezig zijn en mag deze daaraan, overeenkomstig procedures in het nationale recht, deelnemen. Ten derde mag de raadsman een drietal in de richtlijn genoemde onderzoekshandelingen bijwonen: meervoudige confrontaties, confrontaties en reconstructies van de plaats van een delict. Van het recht op toegang tot een raadsman mag in enkele nauw omschreven gevallen tijdelijk worden afgeweken (artikel 3, vijfde en zesde lid, en artikel 8). De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van zijn recht op toegang tot een raadsman onder de voorwaarde dat hij op de gevolgen daarvan wordt gewezen (artikel 9). Bij de toepassing van het recht moet rekening worden gehouden met de behoeften van kwetsbare verdachten (artikel 13). Bij de beoordeling van bewijs dat is verkregen als gevolg van een inbreuk op het recht op toegang tot een raadsman, moeten de verdedigingsrechten en de eerlijkheid van het proces worden gerespecteerd (artikel 12, tweede lid).
Aanpassing van de Nederlandse wet- en regelgeving ter implementatie van deze onderdelen van de richtlijn is vooral noodzakelijk wat betreft het recht op bijstand van een raadsman voorafgaand aan en tijdens het politieverhoor.
Recht op bijstand van een raadsman voorafgaand aan en tijdens verhoren van de verdachte
Het voorliggende wetsvoorstel bevat de ter implementatie van de richtlijn benodigde regeling van verhoorbijstand, waarop door de Hoge Raad onder meer in het arrest van 1 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:770, NJ 2014/268) werd gedoeld. In de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor is aangegeven dat de daarin beschreven aanpassingen van de werkwijze plaatsvinden in afwachting van formele wetgeving. Dit wetsvoorstel bouwt, ter implementatie van de richtlijn, in belangrijke mate voort op de inhoudelijke veranderingen die door de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor in de bestaande werkwijze zijn aangebracht.
Op grond van de richtlijn moeten lidstaten bij verdachten wiens vrijheid is benomen, de noodzakelijke regelingen treffen om ervoor te zorgen dat zij in staat zijn hun recht op toegang tot een raadsman daadwerkelijk uit te oefenen (artikel 3, vierde lid, tweede volzin, van de richtlijn), tenzij het nationale recht voorziet in de mogelijkheid om afstand van dat recht te doen en de verdachte van die mogelijkheid gebruik maakt. Het Wetboek van Strafvordering gaat er blijkens het huidige artikel 40 Sv nog van uit dat pas een raadsman wordt opgeroepen, wanneer de verdachte in verzekering is gesteld. Ter implementatie van de richtlijn wordt nu, in lijn met de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, het moment waarop een raadsman wordt opgeroepen, ook in het wetboek vervroegd, zodat expliciet is neergelegd dat de verdachte onverwijld na zijn aanhouding over bijstand van een raadsman kan beschikken. Alleen bij aangehouden verdachten van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is het oproepen van een raadsman (nog steeds) kosteloos.
Ook verdachten die zich in vrijheid bevinden, hebben recht op toegang tot een raadsman, ook in de eerste fase van de strafprocedure, en in elk geval voordat zij worden verhoord (artikel 3, tweede lid, van de richtlijn). Het in artikel 3, vierde lid, tweede volzin, van de richtlijn opgenomen voorschrift om de noodzakelijke regelingen te treffen om ervoor te zorgen dat verdachten hun recht op toegang tot een raadsman daadwerkelijk kunnen uitoefenen, geldt echter niet voor deze categorie van verdachten.
Voor een adequate rechtsbijstand is van groot belang dat de raadsman vrije toegang tot de verdachte heeft en vrij met hem kan communiceren. In verband daarmee is in artikel 3, derde lid, onder a, van de richtlijn het recht van de verdachte opgenomen om te communiceren met de raadsman die hem bijstaat en om hem onder vier ogen te ontmoeten (in de Engelse taalversie: ‘meet in private and communicate’). De geldende Nederlandse wet- en regelgeving voldoet reeds aan dit onderdeel van de richtlijn.
Verdachten kunnen zich bij hun verhoren in het kader van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, het onderzoek door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris, en tijdens het onderzoek op de terechtzitting laten bijstaan door een raadsman. De bedoelde bepalingen dienen richtlijnconform te worden uitgelegd. Er is geen aanleiding om, wat betreft het recht op bijstand van een raadsman, bij deze verhoren ter implementatie van de richtlijn in bijstelling of aanvulling van deze bepalingen te voorzien. Bij verhoren door opsporingsambtenaren ligt dat in het algemeen – uitzonderingen zoals verhoren door opsporingsambtenaren van de FIOD/ECD daargelaten – anders. Consultatiebijstand komt op grond van het voorgestelde artikel 28c Sv toe aan alle aangehouden verdachten die, nadat zij er op grond van artikel 27c Sv over zijn ingelicht dat zij recht hebben op bijstand van een raadsman, om bijstand van een raadsman verzoeken. Geen uitdrukkelijk verzoek is gelet op het bepaalde in het voorgestelde artikel 28b, eerste lid, Sv nodig indien de verdachte moet worden aangemerkt als een kwetsbare verdachte of als het gaat om een verdachte van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld. De regering is van oordeel dat in het kader van een behoorlijke procedure voor deze groepen verdachten altijd in consultatiebijstand moet worden voorzien, of op zijn minst in de mogelijkheid dat deze verdachten die daarvan wensen af te zien, door een raadsman over de gevolgen daarvan worden ingelicht. Jeugdige verdachten kunnen op grond van het voorgestelde artikel 488c Sv zelfs in het geheel geen afstand doen van consultatiebijstand. In deze gevallen meldt de hulpofficier van justitie de aanhouding van de verdachte aan de raad voor de rechtsbijstand die vervolgens een raadsman voor hem aanwijst. In de gevallen waarin de verdachte is aangehouden voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, doet de hulpofficier van justitie op grond van het voorgestelde artikel 28b, tweede lid, Sv de melding aan de raad voor rechtsbijstand nadat de verdachte desgevraagd te kennen heeft gegeven rechtsbijstand te wensen. In de overige gevallen wordt de verdachte op grond van het voorgestelde artikel 28b, derde lid, Sv in de gelegenheid gesteld zelf telefonisch contact op te nemen met een raadsman. Deze regeling van consultatiebijstand sluit aan bij de thans geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.
Ter implementatie van de richtlijn is in artikel 28d, eerste lid, Sv een algemeen recht op bijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor opgenomen. In artikel 28d, eerste lid, Sv is opgenomen dat op verzoek van de verdachte de raadsman het verhoor kan bijwonen en daaraan kan deelnemen. Onder ‘deelnemen’ wordt verstaan dat de raadsman binnen de grenzen van de regels over de inrichting van en orde tijdens het verhoor, onder meer opmerkingen kan maken, vragen kan stellen en om verduidelijking kan vragen. Wat betreft de wijze waarop het politieverhoor verloopt, is in artikel 28d, eerste, tweede en derde lid, Sv in een aantal regels voorzien (onder meer over onderbreking van het verhoor door de raadsman). Daarnaast kunnen op grond van het vierde lid bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de inrichting van het verhoor.
Op grond van artikel 27c Sv wordt ook de verdachte die zich in vrijheid bevindt, voorafgaand aan het verhoor medegedeeld dat hij recht heeft op bijstand van een raadsman. Hij kan desgewenst een raadsman meenemen naar het verhoor.
Afstand van recht op toegang tot een raadsman
Dit is vormgegeven in de wijziging van artikel 28, eerste lid, Sv en in het nieuwe artikel 28a Sv. Wanneer de verdachte afstand van recht doet, moet hij op de gevolgen daarvan worden gewezen en worden meegedeeld dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. De verdachte wordt over de gevolgen van afstand van rechtsbijstand ingelicht door de rechter of opsporingsambtenaar. In dit verband is van belang dat voor aangehouden verdachten van een misdrijf waarop een maximale gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, en voor aangehouden kwetsbare verdachten, waaronder begrepen aangehouden jeugdige verdachten, steeds een raadsman wordt opgeroepen. Op deze wijze wordt verzekerd dat zij aan het begin van de strafprocedure over afstand van recht door een raadsman worden ingelicht.
Het recht op rechtsbijstand bij bepaalde onderzoekshandelingen
Dit vergt een aantal kleine wijzigingen in lagere regelgeving.
Vertrouwelijkheid communicatie tussen verdachte en raadsman
Op grond van artikel 4 van de richtlijn moet het vertrouwelijke karakter van de communicatie tussen de verdachte en zijn raadsman bij de uitoefening van het recht op toegang tot een raadsman op grond van deze richtlijn, worden gerespecteerd. Die communicatie betreft onder meer ontmoetingen, briefwisselingen en telefoongesprekken. De Nederlandse wet- en regelgeving is reeds in overeenstemming met dit artikel. Bescherming van het belang dat eenieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen een raadsman in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd, een raadsman te raadplegen, komt in verschillende bepalingen van het wetboek tot uitdrukking.
Het recht derden op de hoogte te laten stellen van de vrijheidsbeneming en het recht met derden te communiceren
De richtlijn kent aan verdachten wier vrijheid is benomen, een drietal rechten toe. Dit betreft het recht om een derde van de vrijheidsbeneming op de hoogte te laten stellen, het recht om met een derde te communiceren en het recht consulaire autoriteiten van de vrijheidsbeneming op de hoogte te laten stellen en met hen te communiceren. Ten aanzien van deze rechten wordt in een nieuw artikel 27e, eerste lid, Sv bepaald dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding op verzoek van de verdachte onverwijld kennis geeft van de vrijheidsbeneming aan ten minste één door de verdachte aangeduide persoon. Wat betreft jeugdige verdachten die worden aangehouden, wordt ter implementatie van de richtlijn in een nieuw artikel 488b, eerste lid, Sv bepaald dat de hulpofficier van justitie bij de voorgeleiding zo spoedig mogelijk kennis geeft van de vrijheidsbeneming aan de ouders of voogd. Voor het overige voldoet de wetgeving op dit punt al aan de richtlijn.
Het recht op toegang tot een raadsman in overleveringsprocedures
De geldende wet- en regelgeving voldoet voor een belangrijk deel aan de richtlijn. Omdat in de richtlijn een recht op toegang tot een advocaat in de uitvaardigende lidstaat wordt geïntroduceerd, is het noodzakelijk dit ook in de Nederlandse wetgeving expliciet te regelen. Met het oog daarop wordt de Overleveringswet (Olw) aangevuld. Deze aanvulling betreft het door de richtlijn geïntroduceerde recht van de opgeëiste persoon die is aangehouden, een advocaat aan te wijzen in de uitvaardigende lidstaat en de wijze waarop dat dient te worden gefaciliteerd. Verder vloeit uit het bepaalde in de richtlijn dat opgeëiste personen die zijn aangehouden, dezelfde rechten hebben als die de richtlijn toekent aan aangehouden verdachten in strafprocedures voort, dat de Overleveringswet ook op dit punt aanvulling behoeft. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regeling van de rechtsbijstand in de procedure van overlevering door Nederland in deze wet meer te concentreren, in een nieuw artikel 43a Olw.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 20-02-2017, Stb. 2017, 66
Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 17 november 2016, houdende implementatie van Richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PbEU 2013, L 294) (Stb. 2016, 475), van de wet van 17 november 2016, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen (Stb. 2016, 476) en van het besluit van 26 januari 2017, houdende regels voor de inrichting van en de orde tijdens het politieverhoor waaraan de raadsman deelneemt (Besluit inrichting en orde politieverhoor) (Stb. 2017, 29)
—De wetten en het besluit treden achtereenvolgens inwerking met ingang van 01-03-2017.