Wet van 16-7-2005, Stb. 2005, 390

Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens

Justitie en politie krijgen meer algemene bevoegdheden om persoonsgegevens op te vragen bij personen, instanties en bedrijven als dat voor opsporing noodzakelijk is. Bij zware misdrijven kunnen dat ook gevoelige gegevens zijn over iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven. Het staat derden voor zover zij dat zouden willen niet vrij persoonsgegevens ten behoeve van de opsporing ter beschikking te stellen. Evenmin staat het de met opsporing belaste instanties zonder meer vrij persoonsgegevens van derden te vragen. De regels voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens stellen hieraan namelijk grenzen.

Voor die gevallen waarin het nodig is in het belang van de opsporing de beschikking te krijgen over persoonsgegevens zijn strafvorderlijke bevoegdheden nodig. Dergelijke bevoegdheden zijn ook nodig, om indien dit nodig is dwang te kunnen uitoefenen en de verstrekking van gegevens af te kunnen dwingen. De bevoegdheden sluiten wat dit betreft aan bij reeds bestaande dwangmiddelen in het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder bij de bevoegdheden tot inbeslagneming van voorwerpen.

Het Wetboek van Strafvordering kent reeds bevoegdheden tot het vorderen van gegevens van bedrijven in de telecommunicatiesector. Ook is op 1 juni 2004 de wet vorderen gegevens financiële sector in werking getreden (Stb. 2004, 109).

In de nu in het Staatsblad gepubliceerde wet worden algemene bevoegdheden gecreëerd die niet zijn beperkt tot een bepaalde sector. Het betreft bevoegdheden tot het vorderen van zogenaamde identificerende gegevens, het vorderen van andere dan identificerende gegevens, het vorderen van gevoelige gegevens en het vorderen van medewerking aan het ontsleutelen van versleutelde gegevens. Deze bevoegdheden omvatten mede de thans in artikel 125i neergelegde bevoegdheid van de rechter-commissaris te bevelen dat gegevens uit een geautomatiseerd werk worden verstrekt. De wet is gebaseerd op de voorstellen van de Commissie Strafvorderlijke gegevensvergaring in de informatiemaatschappij, de Commissie-Mevis, en op het kabinetsstandpunt over dit rapport.
 

Identificerende en andere gegevens: bankrekeningnummer

In het Wetboek van Strafvordering wordt een bevoegdheid opgenomen tot het vorderen van identificerende gegevens van een bepaalde persoon. Onder het begrip gegevens wordt verstaan: informatie die is vastgelegd of opgeslagen op een gegevensdrager, hetzij op schrift, hetzij in elektronische vorm. Onder identificerende gegevens worden verstaan: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmerken. Administratieve kenmerken zijn de kenmerken die de relatie tussen de persoon die onderwerp is van onderzoek en de derde van wie de gegevens worden gevorderd aanduiden, dan wel de kenmerken van de diensten die de derde aan de persoon verleend. Het kan bijvoorbeeld gaan om een klantnummer, een nummer van een polis, een bankrekeningnummer, of een lidmaatschapsnummer. Aan identificerende gegevens bestaat in veel gevallen behoefte. Zij vormen de basis van het opsporingsonderzoek, vooral bij de start daarvan. Met behulp van identificerende gegevens kan de opsporingsambtenaar vaststellen wie de personen zijn op wie het onderzoek is gericht en kan hij verbanden leggen tussen situaties en personen.

De categorie identificerende gegevens betreft, aldus de MvT, een beperkte categorie gegevens die op zichzelf slechts in beperkte mate kan raken aan de persoonlijke levenssfeer en waarvan de vordering niet zeer belastend is voor de derde van wie de gegevens worden gevorderd. Om die reden wordt deze bevoegdheid toegestaan voor de opsporing van elk misdrijf, dan wel in geval van verdenking dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De bevoegdheid kan worden toegepast door de opsporingsambtenaar.

Verder wordt in Sv een bevoegdheid opgenomen tot het vorderen van ook andere dan identificerende gegevens, met uitzondering van gevoelige gegevens. Het gaat bijvoorbeeld om gegevens over diensten die verleend zijn, zoals de duur, de data, de plaats en de aard van de dienstverlening en rekening- en betalingsgegevens. Ze zijn van belang om zicht te kunnen verkrijgen op bepaalde gebeurtenissen en op het gedrag of het patroon van gedragingen van een persoon: zijn reisgedrag, de plaatsen waar hij verblijft, de duur van zijn verblijf, zijn financiële transacties, of de lading van voertuigen waarbij hij betrokken is. Deze gegevens zijn meeromvattend en kunnen meer blootgeven van iemands persoonlijk leven dan identificerende gegevens. De persoonlijke levenssfeer van de persoon op wie de gegevens betrekking hebben, kan verdergaand worden beperkt. De bevoegdheid tot het vorderen van ook andere dan identificerende gegevens wordt dan ook aan zwaardere voorwaarden gebonden. Daarom wordt de bevoegdheid toegekend aan de officier van justitie in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv, dan wel in geval van verdenking dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.

Tenslotte zullen ook toekomstige gegevens gevorderd kunnen worden. Dit zijn gegevens die op het moment van de vordering nog niet door de derde zijn verwerkt. Pas na het tijdstip van de vordering zullen deze gegevens door de derde worden ontvangen en voor het eerst worden verwerkt. De bevoegdheid tot het vorderen van toekomstige gegevens heeft in beginsel betrekking op dezelfde gegevens als de bevoegdheid tot het vorderen van gegevens die reeds zijn verwerkt (historische gegevens). Het verschil is het moment van de eerste verwerking van de gegevens in relatie tot het moment van de vordering. De voorwaarden die zijn verbonden aan de bevoegdheid tot het vorderen van toekomstige gegevens zijn dezelfde als de voorwaarden die zijn verbonden aan de bevoegdheid tot het vorderen van historische gegevens. Het doel van de bevoegdheid is dat deze kan voorkomen dat een vordering tot het verstrekken van gegevens door de officier van justitie telkens moet worden herhaald, bijvoorbeeld indien de officier van justitie elke week gegevens wil vorderen over de afgelopen week. Een dergelijke herhaling zou zowel voor de officier van justitie als voor de derde meer lasten met zich meebrengen.
 

Gevoelige gegevens: godsdienst, ras, seksuele leven

In het Wetboek van Strafvordering wordt tevens een bevoegdheid opgenomen tot het vorderen van gevoelige gegevens. Onder gevoelige gegevens worden verstaan gegevens, bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens: gegevens over bijvoorbeeld iemands godsdienst, ras, politieke gezindheid, gezondheid of seksuele leven.

Gevoelige gegevens zijn gegevens het vorderen waarvan een indringende inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer. Om die reden dient, aldus de MvT, de bevoegdheid aan zwaardere voorwaarden te zijn gebonden dan de bevoegdheid tot het vorderen van andere gegevens. De bevoegdheid kan worden toegepast door de officier van justitie indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, na machtiging door de rechter-commissaris, in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, dan wel in geval van verdenking dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die zijn verbonden aan de bevoegdheid tot het aftappen van telecommunicatie (artikel 126m) en aan de bevoegdheid tot het opnemen van gesprekken met een technisch hulpmiddel.

De gevoelige gegevens zijn uitgezonderd van de bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens en de bevoegdheid tot het vorderen van andere dan identificerende gegevens. In de formulering van die bevoegdheden wordt namelijk bepaald dat de te vorderen gegevens geen betrekking mogen hebben op iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging. Dit betekent bijvoorbeeld dat van een kerkgenootschap, een vakvereniging of een vereniging van personen die een bepaalde aandoening hebben, alleen op basis van de bevoegdheid tot het vorderen van gevoelige gegevens, gegevens kunnen worden gevorderd. Bij deze instellingen is namelijk vooraf duidelijk dat het om gevoelige gegevens gaat. Bij andere instellingen ligt dat anders. Indien de officier van justitie bijvoorbeeld gegevens vordert betreffende de financiële transacties van een persoon in een bepaalde periode, dan dient hij de algemene bevoegdheid toe te passen. Financiële transacties zijn namelijk geen gevoelige gegevens. Indien tussen deze gegevens, gegevens zitten over giften aan een levensbeschouwelijke organisatie, kunnen deze gegevens op zichzelf wel beschouwd worden als gevoelige gegevens, maar kunnen zij dan toch verstrekt worden op grond van de algemene bevoegdheid, aldus de MvT. Pas achteraf kan namelijk worden vastgesteld dat tussen de gevraagde gegevens, gevoelige gegevens zaten. Bij de toepassing van deze opsporingsbevoegdheid is, net als bij de toepassing van verschillende andere opsporingsbevoegdheden, vooraf niet geheel te voorzien wat het resultaat zal zijn. Dit maakt de toepassing van de bevoegdheid niet achteraf onrechtmatig, aldus de toelichting.
 

Ontsleutelen

Indien gegevens die door toepassing van de hiervoor genoemde bevoegdheden worden gevorderd met behulp van codes zijn beveiligd, is het van belang dat deze beveiliging kan worden doorbroken. In de wet is opgenomen dat in de vordering gegevens te verstrekken tevens de wijze waarop de gegevens verstrekt worden, dient te worden aangegeven. De vordering impliceert dat de gegevens ontsleutelt verstrekt dienen te worden. Het is echter denkbaar dat de houder van de gegevens niet zelf over de code beschikt waarmee de gegevens beveiligd zijn, maar dat deze bij een derde berust.

In lijn met de regeling van artikel 125k is nu een speciale bepaling opgenomen ten behoeve van de medewerking aan het ontsleutelen van gegevens. Deze bepaling houdt in dat de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bij of terstond na de toepassing van een bevoegdheid tot het vorderen van gegevens, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de gevorderde gegevens, kan bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens.
 

Klachtrecht

Degene van wie gegevens zijn opgevraagd, kan een klacht indienen bij de rechtbank. Zo kunnen, indien nodig, achteraf de gevolgen van een verstrekking ongedaan worden gemaakt. Verder informeert de officier van justitie degene van wie gegevens zijn opgevraagd over toepassing van een bevoegdheid, zodra het belang van het onderzoek het toelaat. Dit geldt niet voor de bevoegdheid tot het vorderen van identificerende gegevens vanwege het beperkte karakter van deze bevoegdheid.

Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
 

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 28-11-2005, Stb. 2005, 609

Met ingang van 1 januari 2006 treedt in werking de wet van 16 juli 2005 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met de regeling van bevoegdheden tot het vorderen van gegevens, (Stb. 2005, 390).
 

Kamerstukken