Wet van 13 oktober 2022, Stb. 2022, 428

Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Faillissementswet en enige andere wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2021/23 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen (Uitvoeringswet verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen)

—Deze wet voorziet, samen met het Uitvoeringsbesluit verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen, in de aanpassingen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de Verordening (EU) 2021/23 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PbEU 2021, L 22). De verordening is op 11 februari 2021 in werking getreden. De verordening wordt trapsgewijs van toepassing.

Een centrale tegenpartij is een onderneming die een grote rol speelt binnen de infrastructuur van het financiële systeem. De centrale tegenpartij plaatst zich tussen de oorspronkelijke tegenpartijen van een effectentransactie (bijvoorbeeld een derivatencontract) en wordt zo de koper van elke verkoper en de verkoper aan elke koper. Hierdoor bestaat het tegenpartijrisico tussen de twee oorspronkelijk handelende partijen niet meer, maar neemt de centrale tegenpartij het gehele tegenpartijrisico op zich. Doordat de centrale tegenpartij dit voor een veelvoud van transacties doet en hierdoor de mogelijkheid krijgt om transacties te netteren, wordt het algehele risico in de markt kleiner. Doordat de centrale tegenpartij tussen een veelvoud van transacties komt te staan, concentreren zich in de centrale tegenpartij liquiditeits- en kredietrisico’s. Dat kan ­risico’s opleveren voor de financiële stabiliteit. De verordening strekt ertoe de kans op een wanordelijk ­faillissement van een centrale tegenpartij zo klein mogelijk te maken.

Ter uitvoering van de verordening regelt de wet ten eerste de aanwijzing van een bevoegde autoriteit (De Nederlandsche Bank (DNB)) die toezicht houdt op de naleving van de verordening door centrale tegenpartijen, de aanwijzing van een afwikkelingsautoriteit voor centrale tegenpartijen (ook DNB) en de vaststelling van handhaafbare artikelen.

Voor een goede werking van de verordening is het nodig om enkele wijzigingen aan te brengen in de Wft. Deze zien allereerst op het mogelijk maken van goede handhaving van de verordening. De wet voorziet ook in een wijziging van de Bankwet 1998 om belangenconflicten binnen DNB te mitigeren. De wet voegt ook aan de Fw een nieuwe afdeling toe met enkele specifieke bepalingen ten aanzien van centrale tegenpartijen. Besluiten die DNB neemt als bevoegde autoriteit of afwikkelingsautoriteit uit hoofde van de verordening zijn besluiten in de zin van de Awb. Dit geldt zowel voor besluiten die rechtstreeks op basis van (bevoegdheden in) de verordening worden genomen, als besluiten op grond van de Wft. Dit betekent dat het regime van de Awb telkens van toepassing is op de besluiten van DNB. Om de zekerheid te bieden dat centrale tegenpartijen hun kritieke functies voor het financiële stelsel kunnen blijven uitvoeren is een spoedig en onherroepelijk rechterlijk oordeel in deze gevallen gewenst (artikel 74, derde lid, onderdeel c, van de verordening). Vandaar dat de normale procedures volgens de Awb worden aangepast zodat er slechts in één instantie beroep mogelijk is.

De wet treedt in werking op 4 november 2022.

Kamerstukken