Ter gelegenheid van de visitatie van het juridisch onderzoek dat aan juridische faculteiten wordt verricht heeft de Raad van Decanen Rechtsgeleerdheid aan prof. Willem van Genugten gevraagd een overkoepelend rapport te schrijven. Eén van de rode draden in zijn rapport ‘Aanhaken waar het kan, eigen(zinnig)heid waar gepast’ is het nut van protocollen versus het risico van over-protocollering, en wat daaraan te doen valt.

In 2016 is het onderzoek van de Nederlandse juridische faculteiten gevisiteerd. In tegenstelling tot eerdere visitaties – door de commissie-Van Gerven (1996), de commissie-Ten Kate (2002) en de commissie-Koers (2009) – hebben de gezamenlijke decanen ditmaal gekozen voor decentrale beoordelingscommissies, zonder het oogmerk van onderlinge vergelijking en ranking. De negen commissies zijn voorgezeten door Prof. dr Leonard Besselink (voorzitter commissie Maastricht), em. Prof. dr René Foqué (Nijmegen), Prof. dr Laurence Gormley (Rotterdam), dr Alfred Hammerstein (Leiden), Prof. dr Paul van der Heijden (Tilburg), em. Prof. dr Teun Jaspers (Groningen), Prof. dr Pierre Larouche (UvA), Prof. dr Taru Spronken (Utrecht) en Prof. dr Paul Torremans (VU). De commissies telden tezamen vijftig leden, van wie 25 uit het buitenland. Hun rapporten zijn te vinden op de websites van de instellingen en/of op te vragen bij de verschillende faculteiten.

Daarnaast heeft De Raad van Decanen Rechtsgeleerdheid (RDR) aan prof. Willem van Genugten, emeritus-hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit van Tilburg, gevraagd een overkoepelend rapport te schrijven. Dat rapport is onlangs verschenen, met een voorwoord van de huidige voorzitter van de RDR, Prof. Ton Hol (UU).

In zijn rapport gaat Van Genugten uitvoerig in op de gang van zaken bij de nu afgeronde visitatie, inclusief lessen die daaruit te trekken zijn voor de toekomst. De visitatie zelf richtte zich, conform de geldende Protocollen, op de beoordeling van wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke relevantie, vitaliteit, promotieopleidingen c.a., en integriteit. Die beoordelingen zijn te vinden in de negen facultaire rapporten.

Het overkoepelende rapport gaat voor een belangrijk deel over de stand van de huidige rechtswetenschap. Van Genugten, die zelf als toehoorder deelnam aan delen van de visitatiebezoeken, ziet naast de vele verschillen tussen de faculteiten ook veel overeenkomsten in de wijze waarop zij onderzoek bedrijven. Hij groepeert deze gemeenschappelijkheden onder vijf kopjes: ‘Vraagstuk-gedreven en “ertoe willen doen”’, ‘methoden-pluralisme’, ‘variëteit in publicatievormen en fora’, ‘maatschappelijke relevantie’, en ‘internationalisering’. Ook gaat hij uitvoerig in op het organiseren van wetenschappelijke onderzoek, met als sub-thema’s ‘programma’s en groepsgrootte’, ‘de inzet van promovendi’, ‘sturingsinstrumenten’ en ‘de interactie tussen inhoud en organisatie’.

Een van de grote visitatie-gerelateerde vragen is volgens hem op basis van welke indicatoren de huidige commissies hun evaluatieve werk hebben kunnen doen en welke daarvan tevens geschikt zijn, of kunnen worden gemaakt, voor toekomstige visitaties. Daarbij gaat hij achtereenvolgens in op ‘externe onderzoeksubsidies’, ‘Derde-, Vierde- en Vijfde-Geldstroomonderzoek’, ‘externe peer review en beoordeling door redacties’, ‘impact-factoren en citatie-indexen’, ‘de samenloop van wetenschap en praktijkrelevantie’, ‘belangwekkende posities en eervolle uitnodigingen’, ‘redactielidmaatschappen’ en, tot slot, ‘kennis voor beleid’. Van Genugten: ‘Zo is per indicator een verhaal te vertellen. De essentie: de inhoud blijft leidend en veel kan in indicatoren worden gevat, maar het blijven wel indicatoren in de strikte zin van het woord. Daarbij komt nog dat sommige zaken moeilijk in verifieerbare indicatoren te vatten zijn, zoals de vraag of een onderzoeksgroep vibreert en of er een open interactie is tussen leiding en “werkvloer”’.

Ook besteedt hij veel aandacht aan de vraag, hem specifiek voorgelegd door de RDR, naar nut en noodzaak van benchmarks met andere faculteiten en centra, in Nederland of daarbuiten, ‘als middel om te reflecteren op de positie van onderzoekseenheden in onderzoek en samenleving en als verkenning van kansen voor de toekomst’. Hij ziet veel in benchmarkoefeningen als middel om te leren en desgewenst bij te dragen aan de wens om ‘de beste te willen zijn op een bepaald gebied’, maar wijst ook op de keerzijdes en op de kwalitatief gebrekkige rangordes die doorgaans uit zulke exercities voortvloeien: ‘[Rankings] zijn of lijken een onontkoombaar verschijnsel in de roep om duidelijkheid en het afleggen van verantwoording (“sturen op wantrouwen”), maar zijn vaak gebouwd op een selectieve omgang met inhoud – bijvoorbeeld artikelen in refereed journals: cruciaal, maar niet het hele verhaal – en met gebruik van methoden die de kritische toets van serieus te nemen empirisch wetenschappelijk onderzoek niet kunnen doorstaan. Het zijn juist die “nuances” die bij in- en extern gebruik van de rankings wegvallen.’ Het is een van de rode draden in het rapport: het nut van protocollen versus het risico van over-protocollering, en wat daaraan te doen valt.

Het rapport rondt af met een korte terugblik op eerdere visitaties en de doorlopende lijnen daarin, en met eveneens korte beschouwingen over ‘overeenkomsten en verschillen tussen de faculteiten’, ‘diversiteit’, ‘integriteit’ en ‘de plicht tot het geven van cijfers’. Zijn overall conclusie betreft ‘de voordelen van eigenwijsheid van de discipline’. Van Genugten: ‘Er is voor de rechtswetenschap geen reden voor al te grote bescheidenheid, noch inhoudelijk noch wat betreft de stand van de kwaliteitsindicatoren.’ Zij kan ‘met een gerust hart kiezen voor “aanhaken [bij andere disciplines] waar het kan” en voor “eigen(wijs)heid waar gepast”’. In zijn ogen is het Standaardevaluatieprotocol – het SEP 2015-2021, in 2014 vastgesteld door de VSNU, de KNAW en NWO en geldend voor alle disciplines – eerder naar de rechtswetenschap opgeschoven dan andersom, inclusief erkenning van discipline-specificiteit en daarmee van de evoluerende, eigen aard van rechtswetenschap.

Aanhaken waar het kan, eigen(zinnig)heid waar gepast. Ontwikkelingen in de rechtswetenschap en de visitatie ervan. Overkoepelend rapport in het kader van de visitatie rechtswetenschappelijk onderzoek, 2016-2017 is hier te vinden: www.uu.nl/en/files/visitatierapport-vangenugten-nlpdf. Door vervanging van de laatste vier letters door: enpdf is de Engelstalige versie op te roepen.

Laatste nieuws