Op 11 januari 2024 heeft de Hoge Raad twee toezichtrapporten gepubliceerd over het stellen van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling en over de zorgplicht ten aanzien van getuigen door het Openbaar Ministerie (OM). Het OM voldoet grotendeels aan zijn taak, maar er is wel ruimte voor verbetering.

Rapport zorgplicht en getuigenbescherming

Er zijn geen aanwijzingen dat het Openbaar Ministerie (OM) bij de uitvoering van zijn taak in het stelsel van getuigenbescherming in zijn algemeenheid onvoldoende invulling geeft aan zijn zorgplicht voor de bescherming van getuigen. Wel is onder meer gebleken dat een aantal procedurele voorschriften niet wordt nageleefd, dat leningen worden verstrekt zonder dat op terugbetaling gerichte inspanningen worden verricht en dat de dossiervorming ontoereikend is. Er is onder meer onderzoek gedaan naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op het gebied van de zorgplicht van de overheid voor personen die zich door de medewerking aan de opsporing en de vervolging in een levensbedreigende situatie bevinden. Ook is in kaart gebracht hoe de getuigenbescherming in zes andere landen is georganiseerd. De PG van de Hoge Raad doet in het rapport twaalf aanbevelingen. Hij beveelt onder meer aan:

  1. Herijk en actualiseer de Instructie getuigenbescherming. Bevorder de status en kenbaarheid van de Instructie door deze dusdanig te formuleren dat deze zonder aan veiligheidsbelangen tekort te doen kan worden gepubliceerd. Bij de herijking kunnen aanbevelingen die hieronder staan vermeld worden betrokken.
  2. Richt een werkwijze in waarbij het strafvorderlijke getuigentraject aan de ene kant en het beschermingstraject aan de andere kant zo veel mogelijk gelijktijdig verlopen, met behoud van het separate karakter van de trajecten, waarbij zowel de belangen van de opsporing - en daarmee veelal van de veiligheid van derden - aan de ene kant en de bescherming van de getuige en zijn directe omgeving aan de andere kant worden betrokken. Besteed daarbij nadrukkelijk aandacht aan de spoedige voortgang van de besluitvorming en investeer in maatregelen ter afscherming met het oog op de veiligheid van de betrokken getuige en zijn advocaat in de precaire fase van het besluitvormingsproces. Voorkom dat ‘dealafspraken’ worden gemaakt als bedoeld in art. 226g Sv voordat duidelijkheid bestaat dat te verwachten is dat de Staat aan zijn zorgplicht voor de bescherming van de getuige en zijn directe omgeving kan voldoen.
  3. Bevorder dat de toetsing van de CTC meer dan voorheen een dynamisch in plaats van een statisch karakter krijgt.
  4. Bevorder de dossiervorming door journaals te maken en door schriftelijke vastlegging van besluiten die in het kader van het proces van besluitvorming over de bescherming van getuigen worden genomen.
  5. Verminder de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van één verantwoordelijke TGB-officier van justitie. Te denken valt aan het belasten van een tweede officier van justitie met de portefeuille getuigenbescherming dan wel het structureler inzetten van vormen van intervisie. Ook evaluaties van trajecten kunnen in dit verband een nuttige rol vervullen.
  6. Bevorder de transparantie over de wijze waarop het Openbaar Ministerie door het maken van afspraken over bescherming invulling geeft aan zijn taak op het gebied van getuigenbescherming, zonder afbreuk te doen aan het belang van afscherming. Door meer duidelijkheid te geven over de kaders, met behoud van de mogelijkheid van maatwerk, kan beter invulling worden gegeven aan de zorgplicht en de daarin geldende beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en kan de ruimte voor onderhandelingen worden verminderd. Voorkom onrealistische verwachtingen bij getuigen. Dat kan bijvoorbeeld door een raamovereenkomst ten aanzien van het opnemen van de getuige in een beschermingsprogramma op de website van het Openbaar Ministerie te publiceren. Het is van belang inzicht te bieden in wat potentiële getuigen kunnen verwachten.
  7. Betracht een grote mate van terughoudendheid met het aangaan van vaststellingsovereenkomsten in die gevallen waarin een getuige niet in aanmerking komt voor een beschermingsprogramma. Voorzie de getuige in gevallen waarin een zodanige vaststellingsovereenkomst wordt gesloten veeleer van periodieke, geoormerkte uitkeringen gedurende een beperkte periode, zo nodig afhankelijk te stellen van inspanningen van de zijde van de getuige, dan van een eenmalig bedrag.

Zorgplicht en getuigenbescherming - Over de zorgplicht van het Openbaar Ministerie in het kader van het stelsel getuigenbescherming

Rapport voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij het stellen van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een gedetineerde veroordeelde voldoet het OM grotendeels aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten. Incidenteel zijn er echter bijzondere voorwaarden aangetroffen die te vaag zijn omschreven of niet noodzakelijk zijn. Ook ontbreekt een duidelijk kader wat onder toezicht op de naleving van de voorwaarden moet worden verstaan en welke beslissingen het OM tijdens dat toezicht aan de reclassering kan overlaten. Enkele aanbevelingen zijn:

  • Bij de formulering van bijzondere voorwaarden volgt de CVv.i. niets steeds de bewoordingen van de wetgever. Het verdient aanbeveling om bij het stellen van bijzondere voorwaarden (ook) de wettelijke terminologie te volgen.
  • Incidenteel zijn misslagen aangetroffen in de inhoud van de bijzondere voorwaarden en de v.i.-besluiten. Handhaaf de onlangs (experimenteel) gestarte steekproefsgewijze nacontrole op de v.i.-besluiten.
  • Het niet bepalen van een termijn gedurende de proeftijd gebeurt bij het stellen van de voorwaarden als bedoeld in art. 6:2:11, derde lid onder f, g en h, Sv zo algemeen dat daarmee die bepaling (een bepaalde termijn) niet volledig wordt nageleefd. Aanbevolen wordt de duur van de verplichting die voortvloeit uit de voorwaarden als bedoeld in art. 6:2:11, derde lid onder f, g en h, Sv waar mogelijk te bepalen.
  • Het achterwege van laten van een termijn bij het stellen van de voorwaarden als bedoeld in art. 6:2:11, derde lid onder f en h, Sv betekent bovendien dat gelet op de huidige structurele praktijk om de beëindiging van opneming en het verblijf binnen de proeftijd aan de reclassering te laten deze instantie de facto de duur van vrijheidsbeneming bepaalt. Beperk de mogelijkheid van de reclassering om te beslissen over beëindiging van opneming en verblijf als hier bedoeld tot de gevallen waarin in de voorwaarde de termijn van opneming of verblijf is genoemd.

Bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling

Bronnen: www.hogeraad.nl - getuigenbescherming en www.hogeraad.nl - voorwaardelijke invrijheidsstelling

Laatste nieuws