Bepaalde inbreukzaken tegen lidstaten zouden voortaan door het Gerecht kunnen worden behandeld. Financiële sancties wegens niet-nakoming van een Hof-arrest worden voortaan door het Hof behandeld. De toelating tot hoger beroep moet in bepaalde zaken moeilijker worden. Dit stelt het EU-Hof voor. Het Nederlandse kabinet staat deels positief tegenover dit voorstel, maar plaatst ook kanttekeningen.

Het EU-Hof heeft de Raad en het Europese Parlement een voorstel gedaan om zijn Statuut te wijzigen. In het Statuut staan regels over de samenstelling van het EU-Hof en de manier waarop het EU-Hof zijn functies uitoefent. Het doel van dit voorstel is om de door recente hervormingen vrijgekomen capaciteit bij het Gerecht optimaal te benutten.

Het voorstel van het EU-Hof tot wijziging van het Statuut bestaat uit vier onderdelen. Ten eerste wordt voorgesteld het Gerecht bevoegd te maken in bepaalde inbreukprocedures, namelijk procedures op grond van artikel 108, lid 2 EU-Werkingsverdrag (niet-naleving door lidstaat van staatssteunbesluit Commissie), artikel 258 EU-Werkingsverdrag (inbreukprocedure Commissie versus lidstaat) en artikel 259 EU-Werkingsverdrag (inbreukprocedure lidstaat versus lidstaat). Reden voor de voorgestelde wijziging is dat volgens het EU-Hof deze procedures gelijkenissen vertonen met veel van de procedures die het Gerecht al onder zijn hoede heeft. Bovendien spelen in inbreukzaken volgens het EU-Hof meestal feitelijke vragen waarover uitspraak moet worden gedaan. Wel zou het EU-Hof bevoegd blijven over zaken die een constitutionele dimensie hebben.
Ten tweede wordt voorgesteld dat het EU-Hof bevoegd wordt in zaken waarbij de lidstaat door de Commissie een boete of dwangsom is opgelegd vanwege het niet-nakomen van een uitspraak van het EU-Hof en de lidstaat dit Commissiebesluit nietig wil laten verklaren. Momenteel ligt deze bevoegdheid bij het Gerecht. Met deze voorgestelde wijziging worden in feite alle geschillen over gevallen van niet-nakoming waaraan een financiële sanctie is verbonden, welke geschillen vaak erg gevoelig zijn, aan het EU-Hof voorbehouden.

Ten derde stelt het EU-Hof een beperking voor ten aanzien van het hoger beroep tegen uitspraken van het Gerecht waarbij ook een onafhankelijke administratieve beroepsfase is geweest, zoals in zaken over EU-merken. Volgens het voorstel wordt hoger beroep niet zonder meer toegestaan, maar onderworpen aan een procedure van voorafgaande toelating. Tot slot stelt het EU-Hof tekstuele wijzigingen van het Statuut voor om de nieuwe terminologie van de EU-Verdragen aan te houden.

Nederlandse positie

Het kabinet staat positief tegenover het voorstel om strenger te bezien of hogere voorzieningen worden toegelaten tot het EU-Hof, in zaken waarin in het voortraject ook een onafhankelijke administratieve instantie zich over het geschil gebogen heeft. Daarentegen is de Nederlandse regering minder positief ten aanzien van de voorgestelde bevoegdheidsverdeling tussen het EU-Hof en het Gerecht. Het kabinet vraagt zich af – gezien het beperkt aantal inbreukzaken per jaar – welke urgentie dit onderdeel heeft en welke winst ermee te behalen valt. Bovendien deelt het kabinet niet de mening van het EU-Hof dat in inbreukzaken met name feitelijke vragen spelen, maar is het van mening dat het veelal gaat om principiële geschillen.

 

Bron: http://www.minbuza.nl/ecer alwaar ook achterliggende documenten te vinden zijn.

Laatste nieuws