Het verblijf op grond van artikel 20 VWEU als familielid van een minderjarige EU-burger valt binnen de werkingssfeer van de richtlijn langdurig ingezetenen omdat dit verblijf niet tijdelijk van aard is. Als dat verblijf vijf jaar heeft geduurd, kan de derdelander-ouder in aanmerking komen voor de status van langdurig ingezetene. Die derdelander moet daarbij wel voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in de richtlijn langdurig ingezetenen. Dat is het antwoord op 7 september 2022 van het EU-Hof op vragen van een Nederlandse rechter.

Achtergrond

Deze zaak betreft een geschil tussen E.K, die de Ghanese nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris over de afwijzing van de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. E.K. verbleef vanaf 9 september 2013 in Nederland op basis van een verblijfsrecht als familielid van een minderjarige EU-burger (haar zoon met de Nederlandse nationaliteit). Dit verblijfsrecht – hierna aangeduid als het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht – is ontleend aan artikel 20 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) en de rechtspraak van het EU-Hof (C-34/09 en C-133/15).

De Staatssecretaris heeft de aanvraag van E.K. afgewezen, omdat de status van langdurig ingezetene op grond van artikel 3, lid 2, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen niet kan worden verkregen wanneer het voorafgaande verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht is volgens de Staatssecretaris naar zijn aard tijdelijk, omdat het een afgeleid verblijfsrecht is dat eindigt zodra de minderjarige EU-burger niet langer afhankelijk is van de ouder-derdelander.

In de beroepsprocedure bij de Rechtbank Amsterdam vraagt deze onder meer aan het EU-Hof of verblijf op grond van het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht  kan worden geschaard onder de categorie tijdelijke verblijven in de zin van artikel 3, lid 2, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen.

Arrest

Het HvJ EU oordeelt om te beginnen dat het begrip verblijf ‘uitsluitend om redenen van tijdelijke aard’ in de zin van artikel 3, lid 2, onder e, van de richtlijn langdurig ingezetenen een autonoom EU-rechtelijk begrip is, dat op het grondgebied van alle lidstaten uniform moet worden uitgelegd.

Vervolgens oordeelt het EU-Hof dat het begrip verblijf ‘uitsluitend om redenen van tijdelijke aard’ elk verblijf op het grondgebied van een lidstaat omvat dat uitsluitend plaatsvindt om redenen die als objectief kenmerk hebben dat zij met zich meebrengen dat het verblijf strikt beperkt is in de tijd en bedoeld is als verblijf voor korte duur. Het is in dat geval voor de betrokken derdelander niet mogelijk om zich duurzaam op het grondgebied van die lidstaat te vestigen. Het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht van derdelanders vertoont niet dat objectieve kenmerk, aldus het EU-Hof. De afhankelijkheidsverhouding tussen de derdelander-ouder en het kind dat EU-burger is, verdwijnt weliswaar met het verstrijken van de tijd, maar is in beginsel niet van korte duur. De reden voor het verblijf op grond van het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht is dus niet van dien aard dat de betrokken derdelander zich niet duurzaam op het grondgebied van die lidstaat kan vestigen.

 

HvJ EU, 7 september 2022, C-624/20

 

Bron: ecer.minbuza.nl

Laatste nieuws