Drie dimensies van de rechtsstaat
De rechtsstaat vertoont een veelzijdig beeld met een ondergrens van een fatsoenlijke overheid en een ambitieus ideaalbeeld van een vrije samenleving van burgers. Deze twee dimensies zijn onderling van elkaar afhankelijk, en zijn dan ook relevant voor ieder debat over de staat van de rechtsstaat. De empirische (derde) dimensie van de democratische rechtsstaat moet daarbij uitdrukkelijk worden betrokken. Responsiviteit vanwege de overheid impliceert dat de publieke mening ernstig wordt genomen, maar niet dat diezelfde overheid zich vanzelfsprekend associeert met opportunistische overname van standpunten die in de samenleving leven, of met het capituleren als gevolg van maatschappelijke druk. Dat betekent ook dat de burger moet aanvaarden dat er beslissingen worden genomen die tegen zijn directe belangen ingaan. Juist daarom moet hij in zijn politieke betrokkenheid een evenwicht vinden tussen een aantal schijnbaar egenstrijdige houdingen: betrokkenheid én afstandelijkheid, activisme én berusting, protest én aanvaarding. Een vertrouwensrelatie tussen burger en overheid is daarbij onontbeerlijk. Het is mooi dat onlangs een debat over de rechtsstaat plaatsvond in de vergaderzaal van de Eerste Kamer, en het valt te hopen dat de bewindslieden er iets van hebben meegenomen naar hun bestuurlijke werk. Het zou nog mooier zijn als het een breder debat wordt waar burgers zelf aan deelnemen.
Maatwerk in het Wetsvoorstel maatschappelijke ondersteuning 2015
Veel van wat in het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 wordt geregeld is nu al mogelijk op basis van de huidige Wmo 2007. Het voorstel behelst met name een uitbreiding van de taken van de gemeente waarbij er een pregnanter beroep op het netwerk van de aanvrager kan worden gedaan. Ook biedt het voorstel meer mogelijkheden om maatwerk te leveren. Spijtig is dat zo krampachtig wordt getracht het nemen van een ‘besluit’ te vermijden terwijl dat maatwerk toch nog steeds indringend door de rechter kan worden getoetst.
Naschrift
Naschrift bij ‘Wast ook de Hoge Raad (ambtshalve) wit?’
Naar aanleiding van recente arresten van de Hoge Raad is mij vanuit de praktijk de vraag gesteld of deze uitspraken van invloed zijn op mijn standpunt zoals verwoord in NJB 2014/200, afl. 4, p. 263-267, waarin ik - op persoonlijke titel - heb betoogd dat matiging van de aan de veroordeelde opgelegde betalingsverplichting in strijd komt met het (normatief) reparatoire karakter. Aan de beantwoording van deze vraag wil ik gaarne gevolg geven ten behoeve van het vrije juridisch-wetenschappelijke discours op dit punt.
Eerder verschenen
NJB 19 (2014)
15 mei 2014
NJB 18 (2014)
8 mei 2014
NJB 17 (2014)
1 mei 2014
NJB 16 (2014)
24 april 2014
NJB 15 (2014)
17 april 2014