Lees hier de scriptie Euthanasie en toekomstig lijden: contra legem? Een onderzoek naar de toetsingspraktijk van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie ten aanzien van de interpretatie van de wettelijke zorgvuldigheidseis omtrent het uitzichtloos en ondraaglijk lijden bij beginnende dementie van J.M. Bekker-Compagnie (Masterscriptie Faculteit Rechtswetenschappen Open Universiteit, examinator: mw. mr. dr. W.H.B. Dreissen, begeleider: drs. D. van Ekelenburg, beoordeling: 9).
De Euthanasiewet (Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding) vereist in art. 2 lid 1 sub b dat een arts die een euthanasieverzoek inwilligt de overtuiging heeft gekregen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Jaarverslagen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie tonen een significante stijging van het aantal meldingen van artsen dat betrekking heeft op stervenshulp in de beginfase van de ziekte dementie. Daarbij wordt het lijden veelal aangeduid als toekomstig lijden, in de zin van gebukt gaan onder een toekomstbeeld van aftakeling en verlies van waardigheid. Deze scriptie onderzoekt of dit toekomstig lijden een vorm van lijden is die binnen het wettelijk kader beoordeeld kan worden en aan welke voorwaarden deze beoordeling dient te voldoen. Vastgesteld is dat toekomstig lijden in beginsel grondslag kan vormen voor een euthanasieverzoek maar dat belangrijke juridische voorwaarden omtrent kenbaarheid, consultatie en subsidiariteit niet in alle gevallen in acht genomen worden. Geconcludeerd wordt dat de praktijk op aspecten niet in overeenstemming is met de Euthanasiewet.