Hun afschuw van de uitingen op Geen Stijl is invoelbaar maar dat burgers buiten de strafrechtelijke kanalen om de uitingsvrijheid vanwege de inhoud van uitingen trachten te beperken en dat ministers dat onderschrijven, past naar het oordeel van de auteur niet bij een democratische rechtsstaat.
Veel teksten die Geen Stijl op zijn website plaatst en zeker die waar het seksisme of racisme vanaf druipt, getuigen van slechte smaak. Maar rechtvaardigt dat een actie van 130 vrouwen, merendeels journalist, die adverteerders oproept hun betrekkingen met die sites te heroverwegen? Als de actie succes heeft, zou dat kunnen betekenen dat Geen Stijl in financiële moeilijkheden komt en zijn activiteiten moet staken. Zelf zal ik dat allerminst als een gemis ervaren maar daar gaat het niet om. Waar het wel om gaat is dat de actie zich richt tegen uitingen met een inhoud die de actievoerders en vele anderen, waaronder de demissionaire ministers Schultz van Haegen en Bussemaker, onwelgevallig is. De ministers verklaarden in de televisieprogramma’s WNL op Zondag en Buitenhof van 8 mei jl. dat zij de actie toejuichen en de oproep van de actievoerders zouden hebben ondertekend als hen dat was gevraagd. Presentator Marcia Luyten van Buitenhof meldde dat Linda Duits (sociaal wetenschapper) en Hadjar Benmiloud (hoofdredacteur feministisch platform Vileine), de gesprekpartners van Bussemaker in de uitzending, hun handtekening onder de oproep hebben geplaatst maar vermeldde niet dat ze dat zelf ook heeft gedaan. Dat in Buitenhof uitsluitend voorstanders van de actie aan het woord kwamen, doet de discussie over deze kwestie wat mij betreft geen goed. Van het programma mocht verwacht worden dat het ook de andere kant van de zaak had belicht.
Een belangrijk kenmerk van een democratische rechtsstaat is dat aan alle burgers grondrechten toekomen. Het belangrijke grondrecht van de vrijheid van meningsuiting garandeert burgers de mogelijkheid hun eigen opvattingen te uiten zonder overheidsinmenging Dat recht speelt een wezenlijke rol bij de instandhouding van die pluriforme rechtsstaat. In Turkije zien we momenteel welke kant het met een staat op kan gaan als de uitingsvrijheid wordt aangetast door de overheid. Maar ook tussen burgers onderling is de uitingsvrijheid van groot gewicht. Pogingen van een groep burgers om degenen die door velen als abject ervaren meningen uiten en verspreiden uiteindelijk de mond te snoeren, kunnen gevaarlijk zijn voor (de uitingsvrijheid in) de rechtsstaat. In Nederland geldt een censuurverbod dat inhoudt dat geen voorafgaand verlof nodig is voor meningsuitingen. Ook meningen die velen van ons onwelgevallig zijn, mogen niet worden gecensureerd, niet door de overheid maar mijns inziens ook niet indirect door acties van andere burgers. Duits noemde Paroolcolumnist Theodor Holman in Buitenhof ‘een vies oud mannetje’. Dat mag en kan door niemand vooraf worden verboden. Als iemand vindt dat de aanduiding te ver gaat, staat de civielrechtelijke of de strafrechtelijke weg open: er kan worden geageerd wegens een onrechtmatig geachte uitlating of er kan aangifte worden gedaan van belediging en uiteindelijk zal een uitspraak van een rechter volgen. Dat dient naar mijn mening ook te gelden voor uitingen van Geen Stijl. Ook Bussemaker legde in Buitenhof een verband met de vrijheid van meningsuiting. Zij merkte op dat het haar ‘ontzettend irriteert’ dat Geen Stijl een beroep doet op de vrijheid van meningsuiting terwijl de website vindt dat nieuwkomers ‘onze’ normen en waarden en gelijke rechten voor LHBT-ers moeten accepteren maar dat de website zich niet verzet tegen seksisme. Dat achtte zij een dubbele moraal. Als zij bedoelde te zeggen dat Geen Stijl hiermee zijn vrijheid van meningsuiting verspeeld heeft, lijkt dat een ondoordachte stellingname van de minister.
Over ondertekening van de oproep merkte Bussemaker in tweede instantie op dat ze de oproep ‘als persoon’, zou hebben ondertekend. Zei de minister dit omdat voor de overheid en haar organen geen vrijheid van meningsuiting geldt of wilde zij zich indekken? Het ‘als persoon’ bracht mij het hoongelach in herinnering dat minister Nawijn destijds ten deel viel toen hij zichzelf dacht te kunnen splitsen. In een debat in de Tweede Kamer op 9 november 2002 noemde hij zijn uitlatingen in een tijdschrift pro de doodstraf ‘persoonlijke gevoelens’. Hij zou de uitlatingen dus niet als minister of politicus hebben gedaan. D66 fractievoorzitter De Graaf vroeg in het debat of Nawijn leed aan een meervoudig persoonlijkheidssyndroom of gewoon de kluts kwijt was. De opvatting van Kamer en Kabinet was dat Nawijn zich alleen in zijn hoedanigheden van bewindspersoon en fractieleider kon uitlaten en dat er geen derde weg was.2 Wat ook zij van Bussemaker ‘als persoon’, zowel zij als haar collega Schultz werden als minister gepresenteerd, spraken ook vanuit die rol in de televisieprogramma’s en waren beiden uitgesproken in hun waardering voor de oproep van de actievoerders. Jammer dat Luyten niet vroeg of, zeker waar het ministers van de beide coalitiepartijen betreft, zij daarmee ook het regeringsstandpunt uitdroegen. Volgens het adagium spreekt het kabinet immers met één mond. Toen Duits en Benmiloud zich afvroegen waarom niet wordt opgetreden tegen Geen Stijl terwijl de site naar hun oordeel feitelijk oproept tot verkrachting, zei Bussemaker dat zij als Minister van Onderwijs geen actie jegens Geen Stijl kan ondernemen omdat zij er niet over gaat en het OM dat moet doen. Dat roept de vraag op of de bewindspersoon van Justitie het OM een aanwijzing zou kunnen geven om Geen Stijl te vervolgen. Met individuele aanwijzingen is terughoudendheid geboden maar zou het ook kunnen zijn dat Justitie veronderstelt dat, ook al zijn de uitlatingen op de site van Geen Stijl nog zo beneden peil, er geen strafbare feiten worden gepleegd?
Als de gespreksdeelnemers en de andere ondertekenaars van de oproep zich beter in doel en achtergrond van de vrijheid van meningsuiting hadden verdiept, hadden zij wellicht andere keuzes gemaakt. De opvatting van de voorstanders van de actie, zeker die van hen die journalist zijn en het als zodanig zelf moeten hebben van de vrijheid van meningsuiting, kan toch niet zijn dat die vrijheid alleen geldt voor fatsoenlijke meningen? Hun afschuw van de uitingen op Geen Stijl is invoelbaar maar dat burgers buiten de strafrechtelijke kanalen om de uitingsvrijheid vanwege de inhoud van uitingen trachten te beperken en dat ministers dat onderschrijven, past mijns inziens niet bij een democratische rechtsstaat.
- Handelingen II 2002/03, 22, p. 22-1465 en 22-1455-1480, m.n. De Graaf p. 1457 en Balkenende p. 1462.
Afbeelding: Shutterstock