
Rechtspersonen worden in de hedendaagse maatschappij met een kritische blik gevolgd omdat hun activiteiten een wijdverbreide impact hebben. Artikel 51 WvSr bepaalt dat rechtspersonen, net als natuurlijke personen, strafbare feiten kunnen begaan. Wanneer een persoon wordt verdacht van een strafbaar feit, komt hem het zwijgrecht toe, zoals vastgelegd in artikel 29 lid 1 WvSv. In de literatuur bestaat tot op heden geen consensus over hoe een rechtspersoon het zwijgrecht kan uitoefenen, aangezien een rechtspersoon een juridische constructie is die slechts via natuurlijke personen kan handelen.
De scriptie van Anne-Roos Verveld onderzoekt hoe het zwijgrecht van de rechtspersoon zich in de Nederlandse rechtspraktijk verhoudt tot het nemo tenetur-beginsel voortvloeiend uit artikel 6 EVRM en de artikelen 47 en 48 Handvest EU. Het EHRM heeft in zijn rechtspraak geoordeeld dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is op rechtspersonen. Het HvJ past de artikelen 47 en 48 Handvest eveneens toe op rechtspersonen, maar kent wel een beperkter zwijgrecht toe aan rechtspersonen.Uit het onderzoek blijkt dat het zwijgrecht van de rechtspersoon in de Nederlandse rechtspraktijk mogelijk problematisch is, met name gelet op de rechtspraak van het EHRM, de betekenis en de achterliggende ratio’s van het nemo tenetur-beginsel.
De scriptie sluit af met aanbevelingen waarmee het zwijgrecht van de rechtspersoon beter in overeenstemming kan worden gebracht met het nemo tenetur-beginsel en waarmee de procesrechten van rechtspersonen, bestuurders en werknemers met het oog op de rechtszekerheid beter kunnen worden gewaarborgd.
Anne-Roos Verveld
Het zwijgrecht van de rechtspersoon in de Nederlandse rechtspraktijk.
Een onderzoek naar hoe het zwijgrecht van de rechtspersoon in Nederland zich verhoudt tot het nemo tenetur-beginsel voortvloeiend uit het EVRM en het EU-recht
Masterscriptie Strafrecht, Radboud Universiteit Nijmegen
Scriptiebegeleider: mr. dr. S.M.A. Lestrade
Beoordeling: 8,5
Lees hier de scriptie van Anne-Roos Verveld
Afbeelding: Pixabay