Het is nieuws dat geen nieuws is, maar te groot om eraan voorbij te gaan. Op 23 november 2021 oordeelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Turan a.o. v. Turkey dat 427 Turkse rechters en aanklagers van wie 23 leden van het Hof van Cassatie en 4 leden van het Hoogste Administratieve Hof zonder wettelijke basis in voorlopige hechtenis waren genomen.1 De rechters waren na de mislukte staatsgreep van 15 juli 2016 verdacht van lidmaatschap van de “Fetullahist Terrorist Organisation / Parallel State Structure”. Het voorarrest was niet gebaseerd op een wettelijke procedure omdat gebruik was gemaakt van onredelijke uitbreiding van het begrip “in flagrante delicto” en dat leverde een schending van art. 5 EVRM op, zoals ook al anderhalf jaar geleden in Baş v. Turkey was beslist.2
Over de achtergrond van de zaak is bij herhaling geschreven.3 Na de mislukte staatsgreep van 2016 is ongeveer 33% van alle rechters en officieren door de ‘Hoge Raad van Rechters en Aanklagers’ (HSYK) ontslagen: het gaat om meer dan 4.000 personen. Verder werd ongeveer 25% van deze functionarissen gearresteerd en in hechtenis genomen. En het is niet voorbij. Op 5 oktober 2021 ontsloeg de HSYK opnieuw 13 rechters en aanklagers en nog steeds vinden honderden onderzoeken plaats.
Het EHRM wijst op de bijzondere rol van de rechtspraak in een rechtsstaat en schrijft dat “the Court must be particularly attentive to the protection of members of the judiciary when reviewing the manner in which a detention order was implemented from the standpoint of the provisions of the Convention”. In de onderliggende zaken hadden Turkse rechters geoordeeld dat sprake kan zijn van heterdaad bij deelneming aan een criminele organisatie - een delict dat naar zijn aard een voortdurend delict is – ook al hadden de verdachten niets gedaan dat onmiddellijk met de staatsgreep was verbonden. Het EHRM wijst erop dat de interpretatie van nationale wetten weliswaar aan nationale rechters is – tenzij de interpretatie arbitrary or manifestly unreasonable is - maar dat het EHRM bepaalt of de uitkomst daarvan in overeenstemming met het verdrag is. En dat was dus niet het geval.
Het Hof besliste verder dat het niet nodig was de overige klachten te beoordelen, omdat het ontbreken van de wettigheid van de vrijheidsbeneming zo fundamenteel is met het oog op de bescherming tegen willekeurige vrijheidsbeneming dat van dat verdere onderzoek kon worden afgezien. Uit enkele ‘opinions’ bleek dat onder de rechters ongemak over deze beslissing bestond, ongetwijfeld omdat sommige klachten best kansrijk waren, zoals de klacht dat ook het redelijk vermoeden van schuld ontbrak. Maar een praktische reden was de accumulatie van duizenden vergelijkbare verzoeken, de druk die deze op het Hof legt en het gevaar van verdere vertraging. Daar heb ik begrip voor. Bovendien betroffen ook de niet onderzochte klachten het voorarrest en dan wordt in mijn Nederlandse ogen het belang geringer om de vinger op elke fout te leggen.
Mij gaat het meer aan het hart dat door de beperking van de zaak tot het voorarrest niets wordt gedaan aan het lot van de rechters die nog steeds in detentie zitten na een veroordeling op grond van – onder andere volgens waarnemers van Rechters voor Rechters – kwestieuze processen en flinterdun bewijsmateriaal. En ze zijn onder afschuwelijke omstandigheden gedetineerd. Aan hun situatie is niets veranderd. De activist in mij had eigenlijk gewild dat het EHRM de gelegenheid te baat had genomen daar ook iets over te zeggen, maar dat zou niet alleen juridisch lastig maar met het oog op een dialoog met Turkije ook rechtspolitiek onhandig zijn geweest.
Een groot punt is immers hoe serieus Turkije überhaupt de rechtsstatelijke waarden neemt. In de zaak Turan had het Turkse constitutionele hof naar aanleiding van een beroep dat werd gedaan op de eerdere zaak Baş al geoordeeld dat de beslissingen van het Europese Hof weliswaar bindend voor Turkije blijven, maar dat in verband met de detentie van leden van de rechterlijke macht Turkse gerechten “veel beter gepositioneerd zijn dan het EHRM om de bepalingen uit Turkse wetten te interpreteren”. Met die – puur juridisch gezien niet eens onbegrijpelijke - woorden tartte dat hof feitelijk het gezag van het EHRM en de Raad van Europa. Het EHRM gaf (terecht) geen krimp.
Dat Turkije op ramkoers ligt bleek toen Turkse rechters op 26 november 2021 het al vier jaar durende voorarrest van filantroop-zakenman Osman Kavala verlengden, ondanks een veroordeling door het EHRM in december 2019 en acht besluiten van het Comité van Ministers van de Raad van Europa die ertoe opriepen hem vanwege die veroordeling vrij te laten. Op 2 december 2021 heeft het Comité naar aanleiding van die zaak besloten de zelden gebruikte infringement procedure (art. 46 EVRM) te starten.
Het is essentieel in een rechtsstaat maar ook in een rechtsstatelijke ruimte zoals die van de Europese Unie (ik denk aan de Poolse en Hongaarse zaken) of die van de Raad van Europa (zoals in deze zaken) dat oordelen van rechters worden gerespecteerd. Als dat niet gebeurt, is het aan politici om de bescherming van de rechtsstaat ter hand te nemen. Het is daarom heel goed dat het Comité deze stap heeft gezet, maar het moest ook wel. Als een lidstaat zich gewoonweg onttrekt aan het gezag van het EHRM en de kernwaarden van de Rule of Law dan is er veel meer aan de hand dan onenigheid over een specifieke regel. Dan ziet dat eruit als het begin van een afscheid.
Dit Vooraf verschijnt in NJB 2021/3172, afl. 43.
Afbeelding: Modern Istanbul skyline at sunset, Ben Morlok, CC BY-SA 2.0
Noten:
- EHRM 23 november 2021, nos. 75805/16 and 426 others (Turan and others v. Turkey).
- EHRM 3 maart 2020, no. 66448/17 (Baş v. Turkey).
- https://njb.nl/blogs/collega-s-in-turkije/ en https://njb.nl/blogs/rechters-in-gevangenschap/