Alleen jip-en-janneketaal is niet de oplossing

Juristen krijgen vaak te horen dat ze toegankelijke taal moeten gebruiken. Commentaar richt zich vaak vooral op woordkeuze en formulering. Maar deze zijn veel minder belangrijk voor de begrijpelijkheid van een tekst dan algemeen wordt aangenomen. Het zijn slechts symptomen van een onderliggend probleem. De strijd tegen juridisch jargon en archaïsch taalgebruik is dus oppervlakkig en draagt niet echt bij tot de begrijpelijkheid van juridische teksten.

De juridische wereld zou er daarom goed aan doen om de werkelijke oorzaak van ontoegankelijke teksten aan te pakken in plaats van te blijven hangen in symptoombestrijding.

Een tekst is niet meteen goed als het taalgebruik toegankelijk is

Natuurlijk is het belangrijk dat elke komma op de juiste plek staat en dat er niet meerdere ontkenningen in één zin staan. De vraag is alleen: is dit nu wat een juridische tekst moeilijk leesbaar maakt? Want wat gebeurt er als je die zinnen herschrijft? Bereik je dan je doel wel met die tekst? Wordt de tekst dan echt duidelijker of overtuigender? Nee, is onze conclusie. Meestal niet. Het is slechts krabben aan de verf zoals rechter Jantine Nolta in haar boek Taal in toga in 1997 al schreef. De stijl is uiteindelijk de minst bepalende factor voor de overtuigingskracht van een juridische tekst. Daarom vinden we het ook zo jammer dat juristen nu enkel aangespoord lijken te worden om naar dit oppervlakkige tekstniveau te kijken.

Want hoe erg is het als een tekst jargon en archaïsch taalgebruik bevat? Of uit vele onnodig lange zinnen bestaat? Wij kwamen erachter dat dit in de rechtszaal niet zoveel uitmaakt voor de overtuigingskracht toen we een aantal zittingen van strafzaken bijwoonden. Zo was er tijdens een van de zaken een strafpleiter aan het woord die ons opviel vanwege zijn uitgesproken juridische stijl: archaïsche volzinnen doorspekt met typisch juridisch jargon. Wij vonden dit als taalbeheersers storend, maar rechter Jan Moors van de rechtbank Amsterdam zag dat anders: ‘Deze advocaat doet precies wat hij moet doen, namelijk ons als rechter juridisch bij de les houden.’ De bewuste strafpleiter gaf een helder antwoord op de vraag: is er een andere interpretatie van de feiten mogelijk dan het OM de rechtbank voorhoudt? De rechter had geen last van het taalgebruik, omdat het betoog precies aansloot bij zijn informatiebehoefte en het logisch was opgebouwd.

Een uitgesproken stijl kan in de weg staan

Dus zolang een betoog inhoudelijk sterk is, hoeft lastig juridisch taalgebruik geen invloed te hebben op de overtuigingskracht van het verhaal. Het omgekeerde geldt ook: archaïsche en juridische taal geeft geen kracht aan een zwak verhaal. Als deze schrijfstijl omslaat in wollig en vaag taalgebruik, heeft het zelfs in veel gevallen het tegenovergestelde effect. Jantine Nolta van de rechtbank Groningen merkt hierover op: ‘Als advocaten een onduidelijk en vaag betoog voeren, dan irriteert me dat. Alsof ik niet doorheb dat ze mij proberen af te leiden met wollige taal.’ Tegelijkertijd kan een te vlot gevoerd betoog ook de achterdocht van rechters wekken. Jan Moors zegt daarover: Advocaten zijn meestal rap van tong. Ze kunnen je meevoeren in een mooi verhaal. Ook dan ben ik op mijn hoede.’ Kortom: stijl kan afleiden, maar is nooit doorslaggevend voor het succes in de rechtszaal. De inhoud en opbouw van een betoog zijn dat wel. 2

Waarom bestaat er zoiets als de juridische taal?

Uitgesproken juridische taal heeft meestal een onderliggende oorzaak. Over het algemeen is het gewoon ‘de macht der gewoonte’. Het kost moeite om ineens gewone-mensentaal te schrijven als je dat niet gewend bent, omdat je juist juridische teksten hebt leren schrijven. Tot voor kort was het tenslotte de traditie om juridische teksten te doorspekken met jargon. Pas sinds relatief korte tijd is het belang van begrijpelijke taal in het juridische domein doorgedrongen. Blijkbaar is het nu belangrijk geworden dat het juridisch domein ontsloten wordt voor een groter publiek. Omdat de rechtspraak transparant moet zijn bijvoorbeeld. En omdat steeds meer burgers onbegrijpelijke teksten niet meer accepteren. Voor rechtsbijstandsverzekeraars is de nadruk op begrijpelijke taal bijvoorbeeld al heel vanzelfsprekend.

Toch vindt de individuele jurist het vaak nog lastig om de veilige jas van de juridische taal uit te trekken. Hij is er in zijn opleiding en loopbaan aan gewend geraakt en begeeft zich het grootste deel van de dag in deze taal: wetteksten en jurisprudentie zijn nu eenmaal zo opgesteld. De meesten zijn zich bovendien te weinig bewust van de keuzes die ze hebben om het anders te doen. En laten we niet vergeten dat juristen ook strategisch gebruik maken van juridische taal. Zo is het slim en efficiënt om bepaalde zinsneden uit jurisprudentie over te nemen die in het verleden succesvol zijn gebleken.

De werkelijke oorzaak: meteen schrijven

Maar de werkelijke oorzaak van slechte juridische teksten is dat juristen denkend schrijven. Veel juristen gebruiken schrijven om tot hun standpunt te komen en beschouwen hun ‘denktekst’ dan ook maar meteen als acceptabel resultaat. Het probleem van denkend schrijven is dat je tijdens het schrijven meestal nog niet weet waar je op uitkomt. Je bent als het ware nog op een ontdekkingstocht. Dit soort teksten bevat zinnen die ontsporen, met komma’s op de verkeerde plek en driedubbele ontkenningen. De informatie is nog niet logisch geordend, want de schrijver volgt zijn eigen associaties. In zo’n tekst staan vaak details die bij nader inzien niet relevant blijken te zijn. En argumenten die voor de lezer cruciaal zijn, ontbreken juist vaak. Dat komt omdat de schrijver niet voor de lezer schrijft, maar voor zichzelf. En waar staat de kern van het verhaal? Juist, aan het eind. Hieronder leest u een treffend voorbeeld.

Fragment (oorspronkelijke tekst)

Ten aanzien van het in zaak A onder 1. ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat uit het dossier is gebleken dat sprake is geweest van het aantreffen van een blikje Red Bull op de eettafel in de woning waar is ingebroken. De aangever heeft verklaard dat dit blikje zich eerder niet in de woning bevond. Van de hals en rondom de opening van het blikje is een speekselbemonstering gemaakt. Deze bemonstering is overgedragen aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), waar het bleek te matchen met het DNA-profiel van het referentiemonster wangslijmvlies van verdachte.

De rechtbank is van oordeel dat, nu het in casu om een blikje en derhalve om een gemakkelijk te verplaatsen object gaat, de mogelijkheid bestaat dat dit blikje door een ander dan verdachte is achtergelaten in de woning. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij veel blikjes Red Bull drinkt en de lege blikjes regelmatig laat slingeren. Nu deze mogelijkheid niet kan worden uitgesloten, kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak.

Meestal lijkt het heel efficiënt om tijdens het denkproces al te gaan schrijven. Maar dan krijg je teksten zoals bovenstaand fragment. Als lezer moet je de hele alinea lezen zonder dat je weet waar het naartoe gaat. De kern van de alinea staat in de laatste zin en daarmee moet de lezer weer terug naar het begin. Tot je als lezer de kern weet, is het namelijk niet mogelijk om te onthouden wat je leest. Hieronder leest u een mogelijke herschrijving:

Fragment (herschreven tekst)

Er kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Het enige bewijsmiddel daarvoor is namelijk een blikje Red Bull met het DNA van verdachte dat is aangetroffen op de eettafel in de woning waar is ingebroken. De aangever verklaarde dat dit blikje zich eerder niet in de woning bevond. De mogelijkheid bestaat echter dat het blikje door een ander dan verdachte is achtergelaten in de woning, want een blikje is een makkelijk te verplaatsen voorwerp. Bovendien heeft verdachte tijdens de zitting verklaard dat hij veel blikjes Red Bull drinkt en de lege blikjes geregeld laat slingeren.

Zoals u ziet, bevat deze herschrijving een derde minder tekst dan het oorspronkelijke fragment. Dat komt omdat in de herschrijving vanuit de kern is geredeneerd. Als je uitgaat van de kern, blijkt dat er veel informatie in het oorspronkelijke fragment stond die eigenlijk niet relevant is. Want waarom zou je uitgebreid ingaan op het DNA-monster als het er eigenlijk niet toe doet of het DNA op het blikje al dan niet van de verdachte is? Denkend schrijven is dus misschien wel snel, maar niet erg doelgericht.

Hoe komt een jurist tot een toegankelijke tekst?

Schrijven van complexe teksten komt vooral neer op scherp analytisch denken. Daar moet je de tijd voor nemen. Maar het scheelt weer veel tijd als je voor dat denken geen uitgeschreven tekst nodig hebt. Een argumentatieboom of mindmap is zo gemaakt en ondersteunt het denken uitstekend. Als je door het uittekenen van je analyse dan eenmaal bij je conclusie bent uitgekomen, kies je de argumenten die ervoor zorgen dat jouw lezer die conclusie ook accepteert. Met je boodschap en een duidelijke rode draad voor ogen schrijft zo’n heldere tekst zich bijna vanzelf.

En het is onze ervaring dat teksten die uit een gedegen analytische voorbereiding voortkomen, meestal ook in heldere taal geschreven zijn. De schrijver gebruikt dan namelijk vrij automatisch woorden die hij ook gebruikt in zijn dagelijkse spraak. En ja, de ene jurist zal van nature een uitgesprokener stijl hebben dan de ander. Maar het effect van de stijl op de kwaliteit van de tekst is minder groot wanneer een betoog vanuit de kern opgebouwd is en een duidelijke structuur heeft.

Wat moet er dus gebeuren?

De nadruk op het taalgebruik alleen is dus een zeer eenzijdige benadering van een veel complexer probleem. Wij storen ons al jaren aan grappig bedoelde boekjes waarin de taal van juristen eens lekker onder de loep wordt genomen. Veel juristen willen het zelf ook wel anders, maar weten niet goed hoe ze dat voor elkaar krijgen. Het is niet constructief om juristen telkens op de vingers te tikken vanwege hun woordkeuze en zinsconstructies. Dat is zelfs dom, want dan blijf je dus altijd praten over de oppervlakkige kenmerken van teksten.

Als je juristen - en daarmee de samenleving - dus echt wilt helpen om toegankelijke teksten te schrijven, dan moet je ze handvatten geven voor de fase die voorafgaat aan het schrijven. Bovendien moeten ze de tijd krijgen om hun denken ruimte te geven zonder meteen tekst te hoeven produceren. Pas dan hebben juristen de kans om betogen te schrijven waarin de inhoud voorop staat.

Tot slot daarom alvast wat praktische tips:

1. Denk eerst, schrijf dan: Bezie je hele berg met gegevens, feiten, mogelijke interpretaties binnen mogelijke juridische kaders en kom tot een ‘standpunt/hoofdboodschap’. Gebruik vervolgens argumentatiebomen of mindmaps om de juiste informatie voor je lezer te selecteren en deze logisch te ordenen.

2. Schrijf vanuit de kern: Vertel je lezer meteen wat hij wil weten en vergroot daarmee je overtuigingskracht

3. Maak de structuur zichtbaar: Zorg dat je lezer de rode draad volgt en houd grip op hoe hij de informatie interpreteert

4. Gebruik geen onnodig ingewikkelde taal: Vestig de aandacht van je lezer op de inhoud en niet op de stijl


Bron afbeelding: dbnl.nl Stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren