Wetsvoorstel (21-01-2025) tot goedkeuring van het op 21 juni 2019 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer (Trb. 2020, 2 (Engelse tekst) en Trb. 2020, 34 (Nederlandse tekst)

—Geweld en intimidatie op de werkvloer is een wereldwijd probleem met ingrijpende gevolgen. De regering is daarom voorstander van het verdrag. De opstelling van de regering bij de onderhandelingen is erop gericht geweest om het verdrag een zo breed mogelijk draagvlak te geven bij overheden, werkgevers en werknemers voor de inhoud van het verdrag en de bijbehorende aanbeveling om een brede ratificatie te borgen. Hierdoor is een verdrag (en aanbeveling) ontstaan dat impact heeft bij de bestrijding van geweld en intimidatie op de werkvloer. Niet alleen overheden, maar ook werkgevers en werknemers kunnen, en moeten, een rol spelen om geweld en intimidatie op de werkvloer effectief uit te bannen. Voor de regering is het dan ook van belang dat het verdrag is aangenomen met brede steun van de werkgevers, werknemers en overheden. De Afdeling advisering van de Raad van State merkt op dat als een verdrag ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Staten-Generaal, de regering gehouden is om aan te geven of het verdrag naar het oordeel van de regering bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet. Indien dit het geval is, moet vervolgens worden aangegeven welke bepalingen het betreft. Het gaat om een voorlopig oordeel; het oordeel in een concreet geval is immers aan de rechter. Een bepaling is ‘een ieder verbindend’ als zij onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is geformuleerd om in de nationale rechtsorde zonder meer als objectief recht te kunnen worden toegepast. De regering beschouwt de bepalingen van het Verdrag niet als een ieder verbindend, met uitzondering van artikel 5. Het advies van de Afdeling heeft tot een heroverweging van het aanmerken van artikel 5 van het Verdrag als een ieder verbindend geleid. Bij nader inzien wordt ook artikel 5 van het Verdrag als niet eenieder verbindend beschouwd. De bepalingen van het Verdrag zijn tot de verdragsluitende partijen gericht en duidelijk bestemd om alleen de overheid te binden in haar betrekking tot andere staten. De verdragsbepalingen verplichten de verdragspartijen tot het treffen van maatregelen en zijn niet geformuleerd als individuele rechten of verplichtingen van rechtssubjecten.

Kamerstukken