Wetsvoorstel (03-06-2023) tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie

—Dit wetsvoorstel voert de wijzigingen door in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) die erop zijn gericht het noodzakelijke toezicht op gedetineerden waarvan een ernstige gevaarzetting voor de samenleving uitgaat, te versterken. Het wetsvoorstel heeft in het bijzonder, maar niet uitsluitend, betrekking op de specifieke groep van gedetineerden die in een criminele organisatie een vooraanstaande positie innemen, een spil vormen in dat criminele netwerk en die over aanzienlijke financiële middelen beschikken.

Het voorstel geeft ten eerste de Minister voor Rechtsbescherming de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn communicatie. Dit bevel kan worden gegeven bij aanwijzingen van een ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid in relatie tot een gedetineerde. Aanleiding voor dit bevel kan zijn gelegen in concrete gedragingen van een gedetineerde in detentie (voortgezet crimineel handelen). Maar ook de gevaarzetting die van sommige gedetineerden uitgaat, kan een zelfstandige grond opleveren voor een bevel tot beperkingen in de communicatiemogelijkheden. Contact met personen buiten de inrichting, waaronder familieleden, kunnen met de voorgestelde bevelsbevoegdheid door de Minister voor Rechtsbescherming vergaand worden beperkt.

Daarnaast wordt met het wetsvoorstel voorzien in een aantal generieke maatregelen voor gedetineerden in de extra beveiligde inrichtingen en afdelingen voor intensief toezicht. Het gaat dan om het enkel vanuit door de minister aangewezen locaties kunnen bellen met gedetineerden en om visueel toezicht op het contact tussen gedetineerden en hun rechtsbijstandverlener(s). Ook het aantal rechtsbijstandverleners dat geprivilegieerd contact met de gedetineerde kan onderhouden, wordt met het wetsvoorstel beperkt.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakte in het advies naar aanleiding van de versie van het wetsvoorstel zoals die aan haar was voorgelegd onder meer opmerkingen over de reikwijdte van het wetsvoorstel. Zij adviseerde de reikwijdte van het voorstel te beperken tot de extra beveiligde inrichting (EBI), in ieder geval zolang de plaatsingscriteria voor de afdeling intensief toezicht (AIT) onbekend zijn en daarmee onduidelijk is welk type gedetineerden op de AIT zal verblijven. De regering heeft ervoor gekozen de maatregelen niet te koppelen aan de beveiligingsniveaus in de zin van artikel 13 van de Pbw, zoals de Afdeling in overweging gaf, maar de afdelingen te beschrijven als afdelingen voor bijzondere opvang. Tevens adviseerde zij om de noodzaak voor en proportionaliteit van de voorgestelde generieke maatregelen die zien op het contact tussen een gedetineerde en zijn rechtsbijstandverlener dragend te motiveren. De Afdeling achtte de toelichting op het onderwerp van de toetsing aan fundamentele rechten onvolledig. De memorie van toelichting is daarop aangevuld. Daarnaast benadrukte de Afdeling het belang van een individuele belangenafweging, proportionaliteitstoets en adequate waarborgen bij het treffen van beperkende maatregelen en maakte voorts opmerkingen over de maximale duur van een verblijf in afzondering en 24-uurs cameratoezicht en over aanvullende waarborgen die thans in dit verband gelden voor de bevoegdheid van de vestigingsdirecteur. Dit onderdeel van het advies heeft geleid tot een aanpassing van artikel 40b Pbw. De beperking van het contact met geprivilegieerde personen en instanties en de rolverdeling tussen de minister en de vestigingsdirecteur behoefden een nadere toelichting. Daarop is verhelder (ook in de toelichting) dat het bevel geen beperkingen kan inhouden van contacten die met geprivilegieerde instanties en personen kunnen worden onderhouden.

Kamerstukken