Wet van 30-06-2021, Stb. 2021, 334

Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare ­bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord

De wet wijzigt de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018 L 328) (Richtlijn hernieuwbare energie), met een focus op de vaststelling van regels ter bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen in de vervoerssector en de borging van de beschikbare instrumenten. De richtlijn hernieuwbare energie, die een herschikking is van Richtlijn 2009/28/EG1 (Richtlijn hernieuwbare energie (oud)), dient uiterlijk 30 juni 2021 te zijn geïmplementeerd. Bij de omzetting van de richtlijn hernieuwbare energie richt de wet zich op het robuuster maken van de bestaande systematiek en houdt rekening met de afspraken die de regering in het kader van het Klimaatakkoord met verschillende sectoren voor vervoer gemaakt heeft.

De richtlijn hernieuwbare energie heeft ten doel om de inzet van energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie te vergroten. Deze vergroting wordt in de richtlijn hernieuwbare energie uitgedrukt in een streefcijfer (percentage), zijnde een aandeel van het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen ten opzichte van het bruto-eindverbruik van energie uit alle energiebronnen. Het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen is de som van het bruto-eindverbruik van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, het bruto-eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor de verwarming- en koelingssector en het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de vervoerssector.

Anders dan de richtlijn hernieuwbare energie (oud), waarin de bijlage bij die richtlijn bepaalt wat het algemeen bindend nationaal streefcijfer van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen per lidstaat is, legt de richtlijn hernieuwbare energie een bindend streefcijfer voor de Europese Unie als geheel op: de lidstaten van de Europese Unie dienen gezamenlijk te zorgen dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Europese Unie in 2030 ten minste 32% bedraagt.

In hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, als bedoeld in EU-verordening 2018/19993, dienen de lidstaten hun nationale bijdrage aan het gezamenlijke aandeel vast te stellen en aan de Europese Commissie ter beoordeling voor te leggen.

Naast voornoemd algemeen bindend (nationaal) streefcijfer bevat de richtlijn hernieuwbare energie ook een streefcijfer voor het eindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de vervoerssector. Terwijl onder de richtlijn hernieuwbare energie (oud) nog een bijzonder streefcijfer geldt van 10% energie uit hernieuwbare bronnen in de vervoerssector in 2020, dienen alle lidstaten onder de nieuwe richtlijn de brandstofleveranciers te verplichten tot het leveren van een minimum bijdrage aan het behalen van de algemene doelstelling, met de vaststelling van een bijzonder bindend nationaal streefcijfer voor het aandeel hernieuwbare energie in de vervoerssector van ten minste 14% in 2030.

In 2018 is met een wijziging van titel 9.7 van de Wet milieubeheer, vanwege de implementatie van de gewijzigde richtlijn hernieuwbare energie (oud), een systematiek vastgesteld waarmee brandstofleveranciers aan hun verplichting voor het behalen van het bijzonder bindend nationaal streefcijfer voor de vervoerssector kunnen voldoen en daarmee ook kunnen bijdragen aan het behalen van het algemeen bindend nationaal streefcijfer. Met deze wet wordt voortgebouwd op deze Nederlandse systematiek van de jaarverplichting voor het behalen van de nationale streefcijfers. Deze systematiek draagt zorg voor het behalen van de Europese verplichtingen en verzekert het Europese raamwerk van duurzaamheidscriteria en de borging daarvan. De systematiek wordt met deze wetswijziging mede vanuit bepalingen van de richtlijn hernieuwbare energie robuuster gemaakt.

Voorts worden de eveneens in de richtlijn hernieuwbare energie opgenomen regels en rechtsgrondslagen over de (gelimiteerde) inzet van verschillende soorten hernieuwbare energie vastgesteld.

In titel 9.8 van de Wet milieubeheer wordt een nieuw instrument geïntroduceerd dat de verplichtinghoudende brandstofleverancier in staat stelt om op individuele wijze aan de reductieverplichting uit de richtlijn brandstofkwaliteit te voldoen: de verhandelbare broeikasgasreductie-eenheid (BKE). Expliciete sturing op CO2 in de aanvoerketen is conform een afspraak uit het Klimaatakkoord (p. 49, afspraak d) en motie Von Martels/Van Eijs uitgewerkt op wetsniveau. Dit nieuwe instrument zal echter niet direct in werking treden, met het oog op randvoorwaardelijke ontwikkelingen waarvan een deel pas eind 2021 Europees zijn uitgewerkt.

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 20-12-2021, Stb. 2021, 620

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 30 juni 2021 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare ­bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord (Stb. 2021, 334) en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit energie vervoer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare ­bronnen en ter uitvoering van het ­Klimaatakkoord (Stb. 2021, 619)

—De wet treedt in werking met ingang van 01-01-2022, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, vierde en zevende lid, I, AD, AE, AF, AI, AL, AO, AP, AQ, AS, AV, AY en BA. Artikel I, onderdeel AE, treedt in werking met ingang van 01-01-2023. Het besluit treedt in werking met ingang van 01-01-2022.

Kamerstukken