Wet van 20-11-2024, Stb. 2024, 369 en inwerkingtredingsbesluit van 20-11-2014, Stb. 2024, 370

Wet van 20 november 2024 tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022–2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie)

—De mestproductieplafonds die gelden met ingang van 2025 worden in deze wet verankerd en daarnaast worden maatregelen getroffen om te borgen dat de mestproductie in Nederland deze plafonds niet overschrijdt. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de voorwaarde in de derogatiebeschikking, inzake de maximale mestproductie in Nederland in 2025. De overige onderdelen uit de derogatiebeschikking worden niet in deze wet geregeld.

Vastgelegd wordt dat de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen per kalenderjaar (het mestplafond), uitgedrukt in fosfaat, gemaximeerd is op ten hoogste 135 miljoen kg, en uitgedrukt in stikstof op ten hoogste 440 miljoen kg. De wet heeft een beperkte reikwijdte, in die zin dat het enkel beoogt tijdig uitvoering te geven aan de in de derogatiebeschikking gestelde voorwaarde over de productie van de maximaal toegestane totale hoeveelheid dierlijke meststoffen.

Het gaat hierbij om het afromen van fosfaat-, varkens- en pluimveerechten bij overgang van deze rechten en bij bedrijfsoverdracht, en het verduidelijken van situaties waarin deze afroming plaatsvindt. Ook is vastgelegd dat de hoogte van de afromingspercentages en de verdeling van de sectorale mestproductieplafonds in de toekomst bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld.

Bij overdracht van een (pluim)veehouderij worden de bijbehorende mestplafonds afgeroomd. Voor de sector melkvee geldt een afromingspercentage van 30%. Dit is onvoldoende om de opgave waar de melkveehouderij te realiseren, maar om te voorkomen dat de handel in fosfaatrechten stilvalt (en er helemaal niet wordt afgeroomd), wordt het percentage niet verder verhoogd. De resterende reductieopgave voor varkens en pluimvee is kleiner dan die voor melkvee, waarbij berekend is dat een afromingspercentage van respectievelijk 25% en 15% voor die sectoren voldoende is om de opgave te realiseren. Bij overdracht van een bedrijf aan familielid in de eerste, tweede of derde graad vindt geen afroming plaats. Bij nota van wijziging is ingevoegd dat dit ook geldt als een rechtspersoon het bedrijf overneemt waarin zo’n familielid eigenaar is of een meerderheidsbelang heeft. 

Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2025.

Ook Artikel I, onderdelen B, C, D, met uitzondering van artikel 33, vijfde lid, onderdeel g, sub ii, E en F treden in werking met ingang van 1 januari 2025.

Kamerstukken