Wetsvoorstel (31-03-2014) tot Wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen

—In de wet van 3 juli 2013 tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, etc. (Stb. 2013, 289; de Kieswetwijziging) is onder meer voorzien in de toekenning van het actief en passief kiesrecht aan niet-Nederlandse ingezetenen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor de verkiezing van de leden van de eilandsraad. Het onderdeel met betrekking tot het actief kiesrecht strekt tot codificatie van een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 10 januari 2011. In deze uitspraak bepaalde het Hof dat artikel Ya 14 van de Kieswet, waarin was vastgelegd dat het kiesrecht voor de eilandsraadverkiezingen alleen toekwam aan Nederlanders, buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met de artikelen 26 van het BuPo-verdrag en 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 33 268 dat leidde tot die Kieswetwijziging is opgemerkt dat indien de Grondwet zal zijn gewijzigd en aan de leden van de eilandsraad het kiesrecht voor de leden van de Eerste Kamer zal zijn toegekend, de regering zal bezien of alsdan de regeling met betrekking tot het actief en passief kiesrecht van niet-Nederlandse ingezetenen van de openbare lichamen voor de verkiezing van de leden van de eilandsraad moet worden aangepast. Het kabinet is van oordeel dat niet-Nederlanders geen invloed moeten krijgen op het op nationaal niveau gevoerde beleid, waaronder het buitenlands- en defensiebeleid. Daarom deelt het kabinet het standpunt dat niet-Nederlandse ingezetenen direct noch indirect invloed zouden moeten hebben op de samenstelling van de beide Kamers der Staten-Generaal. Aldus ontstaat wel een ongelijkheid tussen niet-Nederlandse ingezetenen in het Europese deel van Nederland en niet-Nederlandse ingezetenen van de openbare lichamen. De eerste groep heeft immers wel kiesrecht voor de gemeenteraden, terwijl de tweede groep geen kiesrecht heeft voor de eilandsraden. Deze ongelijkheid is naar het oordeel van het kabinet gerechtvaardigd, aangezien de leden van de gemeenteraad geen kiesrecht hebben of zullen krijgen voor de Eerste Kamer. De Afdeling advisering van de Raad van State acht deze overwegingen in haar advies van 13 december 2013 echter onvoldoende om een inbreuk op het BuPo-Verdrag en het Twaalfde Protocol bij het EVRM te rechtvaardigen. Tegelijkertijd merkt de Afdeling advisering op dat indien de hiervoor genoemde grondwetswijziging in werking treedt, het maken van een onderscheid tussen de eilandsraden en de gemeenteraden bij de toekenning van het kiesrecht voor niet- Nederlandse ingezetenen mogelijk kan worden gerechtvaardigd. Het kabinet volgt dan ook niet het advies van de Afdeling advisering om artikel II van het oorspronkelijke wetsvoorstel dat betrekking heeft op het passief kiesrecht te schrappen en artikel V van de Kieswetwijziging zonder meer in werking te laten treden. Wel is het kabinet van oordeel dat het advies noopt tot het ongedaan maken van het onderscheid dat in het wetsvoorstel werd gemaakt tussen het actief en het passief kiesrecht voor niet-Nederlandse ingezetenen voor de eilandsraden en ook ten aanzien van het passief kiesrecht te bepalen dat dit vervalt op het tijdstip waarop een wijziging van de Grondwet die voorziet in het kiesrecht van de leden van de eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer in werking treedt.
 

Kamerstukken