Voorstel van wet van houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum

—Doel van dit wetsvoorstel, geïnitieerd door de leden Marijnissen en Temmink, is dat een groep van kiesgerechtigden door middel van een inleidend verzoek kan vragen een referendum te houden nadat een wetsvoorstel door beide Kamers is aangenomen. Binnen een door de wetgever gestelde termijn moet vervolgens de steun worden verworven van een grotere groep kiesgerechtigden. Indien ook dit aantal steunverklaringen is verkregen, wordt overgegaan tot het houden van een referendum. Het aan een referendum onderworpen wetsvoorstel vervalt van rechtswege indien een meerderheid van de opgekomen kiesgerechtigden, die tevens een nader te bepalen percentage vormt van alle personen die gerechtigd waren om aan het referendum deel te nemen, tegen het wetsvoorstel stemt. Dergelijke voorwaarden zullen door de wetgever bij uitvoeringswet moeten worden geregeld.

De invoering van een bindend correctief referendum is al veel langer onderwerp van discussie en ook de Staatscommissie Parlementair Stelsel deed aanbevelingen voor de voorwaarden rondom de invoering van een referendum. Volgens de Staatscommissie leent niet elk onderwerp zich voor het houden van een referendum. De Staatscommissie adviseert daarom enkele onderwerpen uit te sluiten, te weten:

  • voorstellen van wet inzake het koningschap;
  • voorstellen van wet inzake het Koninklijk Huis;
  • voorstellen van wet tot verandering van de Grondwet en voorstellen van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel hiertoe in overweging te nemen;
  • voorstellen van wet inzake de begroting, bedoeld in artikel 105, eerste en derde lid;
  • voorstellen van wet die uitsluitend strekken tot uitvoering van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties;
  • voorstellen van rijkswet, behoudens voorstellen van rijkswet tot goedkeuring van verdragen die binnen het Koninkrijk alleen voor Nederland gelden;
  • voorstellen van wet inzake de belastingen, zoals bedoeld in artikel 104.

Deze uitzonderingen zijn overgenomen in dit wetsvoorstel.

De oorspronkelijke initiatiefnemer van deze wet is van mening geweest dat de te bepalen hoogte van de drempels niet in de Grondwet thuishoren, maar in een uitvoeringswet.

Zij meent dat deze constructie enerzijds zorgt voor voldoende flexibiliteit om drempels aan te passen wanneer blijkt dat deze niet bijdragen aan een goede referendumpraktijk, en anderzijds wordt voorkomen dat de wetgever al te zeer invloed kan uitoefenen op de voorwaarden waaronder een referendum gehouden kan worden. De wetgever wordt met dit wetsvoorstel dus verplicht om nadere regels rondom onder andere de geldigheid van een referendum vast te stellen. Het is immers van belang dat een referendum enerzijds geen te lage drempels kent maar dat anderzijds de drempels wel haalbaar zijn om het vertrouwen in de democratie te vergroten. Deze uitvoeringswet zal aanhangig worden gemaakt na aanname in eerste lezing van deze grondwetswijziging.

Bij amendement is voorts nog de mogelijkheid referenda te houden over onderdelen van wetgeving en over de goedkeuring van internationale verdragen geschrapt. Eveneens bij amendement is geregeld dat aan decentrale overheden de vrijheid toekomt om zelf wel of niet bij verordening te bepalen dat hun besluiten aan een bindend referendum kunnen worden onderworpen.

Dit is de tweede lezing van deze Grondwetswijziging. Voor deze tweede lezing is voor de Grondwetswijziging in beide Kamers een tweederde meerderheid nodig.

Dit wetsvoorstel kan behandeld worden, aangezien de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november hebben plaatsgevonden.

Kamerstukken