Initiatiefwetsvoorstel van het lid De Hoop tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet in verband met de bevriezing van de huren in 2025
—Dit wetsvoorstel regelt voor geliberaliseerde en gereguleerde huurovereenkomsten van woonruimte dat de hoogte van de van de jaarlijkse huurverhoging wordt gemaximeerd op 0% voor een jaar vanaf 1 juli 2025. De regulering geldt zowel voor huurovereenkomsten met een verhogingsbeding, als voor situaties waarin de verhuurder zelf een voorstel doet met een verhoogde huur.
Daartoe wordt een lid toegevoegd aan artikel 252 van Boek 7 BW, dat regelt dat er voor geen enkele huurwoning een huurverhoging kan plaatsvinden vanaf 1 juli 2025, bovenop de huur die op 30 juni 2025 geldt. Dit lid vervalt per 30 juni 2026, zodat er op 1 juli 2026 weer een huurverhoging mogelijk is. Aan artikel 10 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een lid toegevoegd die een huurstijging van 0% vastlegt per 1 juli 2025, deze vervalt een jaar later. Aan artikel 54 van de Woningwet wordt een lid toegevoegd dat stelt dat er geen huurverhoging kan worden doorgevoerd in 2025 per ministeriële regeling. Ook deze vervalt een jaar na invoering.
Indiener wenst situaties van huurverhoging voor 2025 strikt te beperken tot investeringen die leiden tot verhoging van het woongenot, en investeringen in energiezuinigheid. Voor beide gevallen moet gelden dat instemming van de huurder vereist is. In het geval de verhuurder investeert in energiezuinigheid, dan beoogt de indiener dat deze investering leidt tot een verlaging van de totale woonlasten van de huurder. Het doel van de indiener is dat op grond van de investeringen de huur slechts eenmalig mag worden verhoogd met een hoger bedrag of een hoger percentage dan 0%. Indiener meent dat de Minister kan aansluiten bij de systematiek van het woningwaarderingsstelsel om de hoogte van de eenmalig hogere huurverhoging te bepalen.
De indiener is van mening dat deze tijdelijke bevriezing te rechtvaardigen is, omdat de gevolgen van extreme kostenstijgingen huurders ernstig in de knel kan brengen. Deze maatregel is proportioneel omdat de standaard jaarlijkse maximale huurverhoging hoger is dan de te verwachten groei van de kosten die het verhuren met zich meebrengt. Wel is het belangrijk dat de gevolgen van deze wet niet leiden tot een beperking van de investeringscapaciteit van corporaties. Corporaties hebben al eerder een huurbevriezing doorgevoerd, vragen doorgaans minder huur dan volgens het woningwaarderingsstelsel zou mogen en voerden tussen 2016 en 2023 lagere huurverhogingen door dan verhuurders in de private sector. Daarom wordt voorgesteld om deze wet te combineren met het verlagen van de Vennootschapsbelasting voor woningcorporaties. Deze belasting is oneigenlijk, omdat corporaties geen winstgevende instellingen zijn. In 2025 betalen corporaties naar verwachting zo’n € 1.1 miljard aan VPB. Het bevriezen van de huren kost corporaties ongeveer € 800 miljoen. Het afschaffen van de VPB kan worden gedekt uit het invoeren van een speculatieheffing.