Wet van 14-10-2020, Stb. 2020, 416
Wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele wijzigingen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling bij de hoogste rechtscolleges (amicus curiae en kruisbenoemingen)
—Deze wet bevat twee elementen, die beide ten doel hebben de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling te bevorderen.
In de eerste plaats wordt de figuur van de ‘amicus curiae’ in procedures bij de hoogste bestuursrechters wettelijk verankerd. Deze figuur houdt kort gezegd in dat ook anderen dan de bij een rechtszaak betrokken partijen de gelegenheid kunnen krijgen om in die zaak een inbreng te leveren (mee te denken). ‘Meedenkers’ kunnen door hun inbreng in een procedure voor de rechter een bijdrage leveren aan de rechtsontwikkeling. Door de inbreng van anderen dan partijen kan de rechter een beter, breder zicht krijgen op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van een te nemen beslissing. In het najaar van 2017 heeft de ABRvS in een drietal zaken besloten om te experimenteren met een amicus curiaeprocedure. Op verzoek van de voorzitter van de ABRvS heeft naar dit experiment een onafhankelijk wetenschappelijk evaluatieonderzoek plaatsgevonden door onderzoekers verbonden aan de Raad van State en Tilburg University. Dit heeft geleid tot een evaluatierapport, dat in oktober 2018 is uitgebracht. In het evaluatierapport is daarom aanbevolen om binnen afzienbare termijn in elk geval de bevoegdheid voor de hoogste bestuursrechters om de amicus curiae in te zetten, in de Awb te regelen. Beperking tot de hoogste bestuursrechters lag naar het oordeel van de onderzoekers in de rede omdat die, anders dan de rechtbanken, een heel geprononceerde rechtsvormende taak hebben. De onderzoekers hadden daarbij met name het oog op de ABRvS, de CRvB en het CBb.
Naar het oordeel van de regering is het inderdaad van belang om via een eenduidige grondslag in de Awb een regeling te treffen voor de inzet van de amicus curiae bij de hoogste bestuursrechters. Aangezien ook de Hoge Raad hoogste bestuursrechter is, voor wat betreft de belastingrechtspraak (en een beperkt gedeelte van met name de socialezekerheidsrechtspraak), acht de regering het aangewezen om ook voor de Hoge Raad het instrument van de amicus curiae ter beschikking te stellen. Overeenkomstig de aanbevelingen uit het evaluatierapport is in deze wet gekozen voor een eenvoudige en sobere regeling, die de hoogste bestuursrechters zoveel mogelijk ruimte laat om ervaring op te doen met het instrument. De regeling biedt dus de mogelijkheid voor verschillende werkwijzen, variërend van het benaderen van specifieke amici curiae tot open (internet)consultaties. Anderzijds is de regeling minder summier dan die in het conceptwetsvoorstel van de Commissie rechtseenheid bestuursrecht uit 2016 was opgenomen. Zo acht de regering het uit het oogpunt van het waarborgen van een eerlijk proces (beginsel van hoor en wederhoor) noodzakelijk om aan partijen uitdrukkelijk de mogelijkheid te geven om op de inbreng van de amicus curiae te reageren. Ook ligt het in de rede om aan de rechter de bevoegdheid toe te kennen om de amicus curiae ter zitting uit te nodigen om deze toelichting te laten geven op de ingebrachte schriftelijke opmerkingen.
De amicus curiaeprocedure is uitdrukkelijk bedoeld voor een beperkt aantal zaken. Het gaat immers alleen om zaken waarin van de inzet van dat instrument daadwerkelijk een toegevoegde waarde kan worden verwacht voor de rechtsvormende taak van het betreffende rechtscollege.
In de tweede plaats wordt de mogelijkheid van zogeheten kruisbenoemingen tussen de hoogste rechtscolleges completeerd. Het gaat hier met name om het opheffen van de wettelijke belemmering dat alleen personen die zelf al lid zijn van de Hoge Raad, kunnen worden benoemd tot raadsheer in buitengewone dienst in dat college; dat was nog een lacune in het stelsel van kruisbenoemingen.
Inwerkingtreding
Besluit van 10-06-2021, Stb. 2021, 181
Besluit houdende wijziging van het Besluit orde van dienst gerechten en het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman in verband met kruisbenoemingen tussen de hoogste rechtscolleges alsmede vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele wijzigingen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling bij de hoogste rechtscolleges (amicus curiae en kruisbenoemingen) (Stb. 2020, 416)
—Op 4 november 2020 is de wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele wijzigingen in het belang van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling bij de hoogste rechtscolleges (amicus curiae en kruisbenoemingen) (Stb. 2020, 416) in het Staatsblad gepubliceerd. Die wet bevat een wettelijke verankering van de figuur van de amicus curiae in procedures bij de hoogste bestuursrechters en completeert de mogelijkheid van zogeheten kruisbenoemingen tussen de hoogste rechtscolleges.
In verband met het stelsel van kruisbenoemingen zijn twee wijzigingen van technische aard aangekondigd in twee algemene maatregelen van bestuur, te weten het Besluit orde van dienst gerechten en het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman. Via dit besluit worden deze wijzigingen aangebracht.
De eerste wijziging houdt in dat raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad die hun hoofdfunctie in een ander rechtscollege vervullen, geen lid zullen zijn van de gerechtsvergadering maar daaraan wel op uitnodiging kunnen deelnemen.
De tweede wijziging houdt in dat staatsraden in buitengewone dienst in de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die reeds uit anderen hoofde in een rechterlijke functie salaris genieten (omdat zij hun hoofdfunctie uitoefenen in de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven), geen vergoeding ontvangen voor hun werkzaamheden bij de Afdeling bestuursrechtspraak (voor plaatsvervangers in de andere rechtscolleges is dit al wettelijk geregeld).
Verder wordt in dit besluit de inwerkingtreding van de Wet amicus curiae en kruisbenoemingen geregeld. In overleg met de hoogste rechtscolleges is de datum van inwerkingtreding bepaald op 1 juli 2021.