Wetsvoorstel (6-2-2003) tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten

—Het voorstel strekt ertoe een wettelijke regeling tot stand te brengen voor de vergoedbaarheid van zogenaamde affectieschade, dat wil zeggen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat en dat men lijdt doordat een persoon waarmee men een affectieve relatie heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Recht op een vergoeding voor 'nadeel dat niet in vermogensschade bestaat' wordt toegekend aan een bij wet omschreven kring van directe naasten van het slachtoffer. De hoogte van de vergoeding wordt niet door de rechter bepaald, maar wordt bij algemene maatregel van bestuur voor alle gebeurtenissen en voor alle rechthebbenden op hetzelfde bedrag gesteld.

Affectieschade is het leed dat iemand ondervindt door de dood of ernstige verwonding van een dierbaar persoon. Te denken is bijv. aan de vrouw wier echtgenoot door een ongeluk omkomt of zwaar gehandicapt raakt. De kring van gerechtigden wordt in het wetsvoorstel nauw getrokken: het recht op vergoeding wordt toegekend aan een bij wet omschreven kring van directe naasten van het slachtoffer. De hoogte van de vergoeding wordt niet door de rechter bepaald, maar wordt bij algemene maatregel van bestuur voor alle gebeurtenissen en voor alle rechthebbenden op hetzelfde bedrag gesteld. Daarmee streeft de minister een regeling na die nauwelijks tot conflicten kan leiden en zoveel mogelijk buiten de rechter om kan worden toegepast. Het wetsvoorstel bouwt voort op een notitie van minister Korthals uit juni 2001 (TK 27 400 VI, nr. 70) waarin de hoofdlijnen werden geschetst van een regeling tot vergoeding van affectieschade.

De Raad van State heeft kritiek op het wetsvoorstel. De wenselijkheid van en het maatschappelijk draagvlak voor de voorgestelde ingreep in het wettelijk stelsel, waardoor een financiële vergoeding wordt voorgesteld bij wijze van erkenning van het verdriet dat anderen dan het slachtoffer lijden, zijn volgens de Raad onvoldoende overtuigend gemotiveerd. Voorts meent de Raad dat de keuze voor gefixeerde bedragen, die zijn geabstraheerd van het door de rechthebbende geleden nadeel en waarvan de toekenning niet aan rechterlijke beoordeling is onderworpen, niet goed past in de huidige regeling van het schadevergoedingsrecht in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek waarbij de rechter de schade begroot.
 

Commercialisering van verdriet

In het huidige wettelijke stelsel is uitdrukkelijk gekozen voor niet-vergoedbaarheid van immateriële schade van naasten. In grote lijnen was men beducht voor commercialisering van verdriet, onsmakelijke procespraktijken en een stroom van processen. Kort aangeduid gaat het om de volgende overwegingen:

  • Hoe schrijnender het leed waarom het gaat, hoe groter de weerstand tegen de gedachte dat dit op enigerlei wijze met geld zou kunnen worden goedgemaakt. Dit spreekt nog het sterkst in geval van verdriet om een ander.
  • Vergoedbaarheid van dit soort schade leidt tot 'commercialisering' van verdriet, waarbij bijvoorbeeld een weduwe tijdens de procedure het verdriet 'op peil' zal moeten houden en derhalve o.m. geen nieuwe relatie zal moeten aangaan.
  • Vergoedbaarheid van dit soort schade leidt tot onsmakelijke procespraktijken omdat de gedaagde er belang bij heeft de kwaliteit van de affectieve relatie in twijfel te trekken.
  • Vergoedbaarheid compliceert de juridische afwikkeling van de gevolgen van een ongeval en leidt daardoor tot een zwaardere belasting van de rechterlijke macht. De vaststelling van de kring van gerechtigden en de hoogte van het toe te kennen bedrag stelt de rechter voor buitengewoon heikele afwegingen.
  • De toename van het aantal risico-aansprakelijkheden in het (nieuwe) Burgerlijk Wetboek noodzaakt tot terughoudendheid ten aanzien van de omvang van de schadevergoeding.
     

Baby Joost

Het huidige stelsel werd sterk bekritiseerd. Zo bleek moeilijk uit te leggen dat vergoeding van immateriële schade niet is uitgesloten in geval van onrechtmatig kraaiende hanen (HR 1 november 1996, NJ 1997, 134), een onrechtmatig gelegd beslag (HR 26 juni 1998, NJ 1998, 778) of het door een fout van een arts krijgen van een kind (HR 21 februari 1997, NJ 1999, 145), maar wel voor het door een fout van een derde verliezen van een kind.
De uitspraak van de Hoge Raad in de 'Baby Joost'-zaak (HR 8 september 2000, NJ 2001, 734), waarin dit college een vordering van de ouders tot vergoeding van affectieschade afwees, deed veel stof opwaaien.
In veel Europese landen bestaat in enige vorm of mate de mogelijkheid van vergoeding van affectieschade. In België en Frankrijk zowel bij ernstige verwonding of invaliditeit als bij overlijden van het slachtoffer, in vele andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Ierland, Italië en Zwitserland, alleen in geval van overlijden.
 

Het wetsvoorstel

Gekozen is voor een regeling die uitgaat van een in de wet omschreven, uitputtende kring van personen, die recht hebben op een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag aan immateriële schade, zowel in geval van ernstig en blijvend letsel als in geval van overlijden.
 

De naasten

De naasten die affectieschade kunnen vorderen zijn limitatief opgesomd, namelijk:.

  • de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner;
  • de levensgezel, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;
  • de ouder of adoptiefouder van een minderjarige of met die ouder of adoptieouder in gezinsverband wonende meerderjarige;
  • een ten tijde van de gebeurtenis minderjarig kind of minderjarig geadopteerde of met het slachtoffer in gezinsverband wonend meerderjarig kind of meerderjarig geadopteerde van de gekwetste;
  • degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg voor het slachtoffer heeft;
  • degene voor wie het slachtoffer ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft.
     

De vergoeding

Het bedrag van de vergoeding zal in een algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd, zodat een in de toekomst eventueel wenselijke aanpassing daarvan betrekkelijk eenvoudig zal kunnen plaatsvinden.
In de eerder genoemde notitie van minister Korthals gingen de gedachten uit naar een bedrag van € 10.000 per gerechtigde, hetgeen in lijn is met hetgeen in veel andere landen in deze gevallen als een passende vergoeding wordt gezien. Het is de bedoeling het bedrag of de bedragen te indexeren, zodat met geldontwaarding rekening wordt gehouden. Het bedrag of de bedragen zouden dan bijvoorbeeld, afhankelijk van de index, stapsgewijs met ronde bedragen kunnen worden aangepast.
Door de opzet van vaste bedragen wil de indiener grotendeels voorkomen dat de rechter wordt geconfronteerd met een in de praktijk zeer lastige afweging ten aanzien van de hoogte van het bedrag van de vergoeding, terwijl de kring van gerechtigden zodanig is getrokken, dat verwacht mag worden dat de toepassing daarvan voor de rechter geen grote problemen zal opleveren. De minister van Justitie verwacht dat daardoor de regeling in de praktijk niet tot grote uitvoeringsmoeilijkheden zal leiden en ook weinig handvatten bieden voor pogingen van justitiabelen om de grenzen daarvan te verleggen.
 

Kamerstukken