Wet van 19-12-2018, Stb. 2019, 20

Wet tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

De mogelijkheid om studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland in de vorm zoals we die nu kennen is op 1 september 2007 ingevoerd om de internationale mobiliteit van studenten te vergroten. Studenten kunnen in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering als ze voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De wijziging betreft een van de aanvullende voorwaarden; de zogenoemde ‘3 uit 6-eis’ (artikel 2.14, tweede lid, onder c, van de WSF 2000). Deze voorwaarde houdt in dat de student ten minste 3 van de 6 jaren voorafgaand aan diens inschrijving aan de buitenlandse opleiding in Nederland moet hebben gewoond en gedurende deze periode rechtmatig verblijf moet hebben gehad. Op 26 februari 2015 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat de 3 uit 6-eis, voor burgers die een beroep kunnen doen op het verblijfsrecht op grond van artikel 21 VWEU, als enige eis te exclusief is om vast te stellen of een student een dusdanige band heeft met een lidstaat die tot gevolg heeft dat sprake is van integratie van de student in deze lidstaat (HvJ EU 26 februari 2015, C-359/13, ECLI:EU:C:2015:118 (Martens)). Met deze wet wordt de WSF 2000 in overeenstemming gebracht met de uitspraak van het Hof. De 3 uit 6-eis wordt aangevuld met een algemeen vereiste voor studenten die gebruik hebben gemaakt van het vrij verkeer. Op grond van dit nieuwe vereiste kan deze student in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering wanneer hij een band heeft met Nederland. De criteria aan de hand waarvan wordt vastgesteld of er sprake is van een band met Nederland worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld. Met dit wetsvoorstel wordt tevens geregeld dat het vereiste dat sprake moet zijn van een band met Nederland, ook geldt voor studenten die op grond van het recht van de Europese Unie gelijkgesteld zijn met een werknemer zoals bedoeld in artikel 45 VWEU.


Inwerkingtreding

Artikel IA treedt in werking met ingang van 26-01-2019 en werkt terug tot en met 1 september 2017. De overige artikelen treden in werking op een bij kb te bepalen tijdstip. 

Inwerkingtredingsbesluit van 10-07-2019, Stb. 2019, 271 

Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 19 december 2018 tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering (Stb. 2019, 20)

Artikel I treedt in werking met ingang van 24-07-2019. Daarmee wordt de wijze waarop meeneembare studiefinanciering wordt toegekend gewijzigd. Daarmee wordt voldaan aan een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU 26 februari 2015, C-359/13, ECLI:EU:C:2015:118 (Martens). De student kan in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering indien hij een band met Nederland heeft. De criteria waarmee de student dit kan aantonen zijn uitgewerkt in een wijziging van het Besluit studiefinanciering 2000 (Stb. 2019, 270). Deze amvb treedt gelijktijdig in werking.


Kamerstukken