Wet van 5-3-2009, Stb. 2009, 124
Wet tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59)
—In 1999 besloot de Europese Raad van Tampere dat de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten moest gaan plaatsvinden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Aan dit besluit lag de gedachte ten grondslag dat wederzijdse erkenning een snellere en efficiëntere vorm van samenwerking oplevert dan de traditionele rechtshulp. Uit het beginsel van wederzijdse erkenning vloeit voort dat een strafrechtelijke beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. Het kaderbesluit heeft betrekking op confiscatiebeslissingen, nl. onherroepelijke sancties, die zijn opgelegd door een rechter na een procedure in verband met een strafbaar feit en die leiden tot het blijvend ontnemen van voorwerpen. Het begrip 'voorwerpen' moet - analoog aan artikel 36e, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht en artikel 94a, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering - ruim worden geïnterpreteerd: hieronder vallen alle zaken en alle vermogensrechten. Dit betekent dat onherroepelijke strafvonnissen strekkende tot verbeurdverklaring of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen en dus onder bepaalde voorwaarden naar een andere lidstaat kunnen worden gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging van de straf of maatregel aldaar.
Het kaderbesluit is het vierde kaderbesluit dat op het terrein van de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen is vastgesteld. Eerder kwamen tot stand het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie, geïmplementeerd in de Overleveringswet, Stb. 2004, 195, het kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken geïmplementeerd in Titel XI het Wetboek van Strafvordering, Stb. 2005, 310 en het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties geïmplementeerd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties, Stb. 2007, 354. Het kaderbesluit bevat de volgende regeling. Een beslissing tot confiscatie, uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie, kan aan een andere lidstaat van de Europese Unie worden gezonden, indien de veroordeelde in die andere lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of beschikt over vermogen dan wel voorwerpen waarop de confiscatiebeslissing betrekking heeft. Ontvangt een lidstaat een confiscatiebeslissing overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit, dan is deze gehouden deze beslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. De wijze van tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 20-5-2009, Stb. 2009, 224
De wet van 5 maart 2009 (Stb. 2009, 124) tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2006/783/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PbEG L 328/59) (wijziging Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties in verband met de toepassing op beslissingen tot confiscatie) treedt in werking met ingang van 1 juni 2009
—In 1999 besloot de Europese Raad van Tampere dat de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten moest gaan plaatsvinden op basis van het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Aan dit besluit lag de gedachte ten grondslag dat wederzijdse erkenning een snellere en efficiëntere vorm van samenwerking oplevert dan de traditionele rechtshulp. Uit het beginsel van wederzijdse erkenning vloeit voort dat een strafrechtelijke beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd als ware het een beslissing genomen door de eigen nationale autoriteiten. Het kaderbesluit heeft betrekking op confiscatiebeslissingen, nl. onherroepelijke sancties, die zijn opgelegd door een rechter na een procedure in verband met een strafbaar feit en die leiden tot het blijvend ontnemen van voorwerpen. Het begrip 'voorwerpen’ moet - analoog aan artikel 36e, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht en artikel 94a, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering - ruim worden geïnterpreteerd: hieronder vallen alle zaken en alle vermogensrechten. Dit betekent dat onherroepelijke strafvonnissen strekkende tot verbeurdverklaring of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel onder de reikwijdte van het kaderbesluit vallen en dus onder bepaalde voorwaarden naar een andere lidstaat kunnen worden gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging van de straf of maatregel aldaar.
Het kaderbesluit is het vierde kaderbesluit dat op het terrein van de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen is vastgesteld. Eerder kwamen tot stand het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie, geïmplementeerd in de Overleveringswet, Stb. 2004, 195, het kaderbesluit inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken geïmplementeerd in Titel XI het Wetboek van Strafvordering, Stb. 2005, 310 en het kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties geïmplementeerd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties, Stb. 2007, 354.
Het kaderbesluit bevat de volgende regeling. Een beslissing tot confiscatie, uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie, kan aan een andere lidstaat van de Europese Unie worden gezonden, indien de veroordeelde in die andere lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft of beschikt over vermogen dan wel voorwerpen waarop de confiscatiebeslissing betrekking heeft. Ontvangt een lidstaat een confiscatiebeslissing overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit, dan is deze gehouden deze beslissing te erkennen en ten uitvoer te leggen, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet. De wijze van tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.