Wet van 05-06-2013, Stb. 2013, 250

Wet tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294)

—Het kaderbesluit beoogt de strafrechtelijke samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het terrein van de tenuitvoerlegging van toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis vorm te geven volgens het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het kaderbesluit bevat samengevat de volgende regeling.
Een beslissing waarbij in een lidstaat van de EU als alternatief voor voorlopige hechtenis of als voorwaarde van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan een verdachte verplichtingen (controlemaatregelen) zijn opgelegd, kan aan een andere lidstaat van de EU worden gezonden indien de verdachte in die lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft. Ontvangt een lidstaat een dergelijke beslissing, dan is deze in beginsel gehouden de beslissing te erkennen en toezicht te houden op de naleving van daarvan. De wijze waarop dit toezicht geschiedt, wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar het toezicht wordt uitgeoefend. De lidstaat waar het strafproces plaatsvindt, blijft bevoegd om alle beslissingen ter zake van de voorlopige hechtenis te nemen. Indien de verdachte de verplichtingen niet naleeft, kan hij worden aangehouden en overgeleverd aan de lidstaat waar het strafproces plaatsvindt, op grond van een Europees aanhoudingsbevel. In Nederland zijn de alternatieven voor de voorlopige hechtenis de voorwaarden die de rechter verbindt aan de opschorting of de schorsing van de voorlopige hechtenis (art. 80 Sv). In verschillende lidstaten van de EU bestaat naast de mogelijkheid van schorsing van de voorlopige hechtenis, de mogelijkheid om, ook in gevallen waarin (nog) geen voorlopige hechtenis mogelijk is, voorwaarden en verplichtingen aan een verdachte op te leggen in afwachting van het strafproces. Het niet-naleven daarvan kan vervolgens aanleiding zijn voor de toepassing van voorlopige hechtenis. Ook deze voorwaarden en verplichtingen vallen onder het toepassingsbereik van de regeling in het kaderbesluit. Nederland kent deze mogelijkheid niet. Hoewel de regeling in het kaderbesluit tot doel heeft de toepassing van niet tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen te bevorderen, verplicht het kaderbesluit de EU-lidstaten er niet toe om te voorzien in alternatieven voor voorlopige hechtenis. Evenmin kan een verdachte op grond van het kaderbesluit aanspraak maken op de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechtenis.
 

Soorten toezichtmaatregelen

De regeling in het kaderbesluit heeft betrekking op de volgende aan de verdachte opgelegde verplichtingen, in de termen van het kaderbesluit ‘toezichtmaatregelen’ genoemd (artikel 8, eerste lid):

  • het gebod een bepaalde autoriteit in kennis te stellen van elke wijziging van woon- of verblijfplaats;
  • het verbod bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden te betreden;
  • het gebod op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
  • de beperking van het recht om de uitvoerende lidstaat te verlaten;
  • het gebod zich op bepaalde tijdstippen bij een bepaalde instantie te melden (meldplicht);
  • het verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen of instellingen (contactverbod).

Het kaderbesluit voorziet voorts in de mogelijkheid dat een lidstaat aangeeft op de naleving van welke andere verplichtingen dan de hiervoor genoemde toezicht kan worden gehouden. Het kaderbesluit noemt (in art. 8, lid 2) enkele van deze verplichtingen: het verbod bepaalde activiteiten te verrichten, een rijverbod, de storting van een waarborgsom, de verplichting een therapie of verslavingsbehandeling te ondergaan en de verplichting contact te vermijden met bepaalde voorwerpen die in verband staan met de vermeende strafbare feiten. Art. 13 van het kaderbesluit bepaalt dat een toezichtmaatregel kan worden aangepast, indien de aard van de toezichtmaatregel onverenigbaar is met het recht van de uitvoerende staat. In het kaderbesluit zijn de in instrumenten van wederzijdse erkenning gebruikelijke weigeringsgronden opgenomen (art. 15). Slechts indien de bevoegde autoriteit in de uitvoerende lidstaat zich kan beroepen op een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden, kan de erkenning van de toezichtbeslissing worden geweigerd. De weigeringsgronden betreffen onder meer ne bis in idem, verjaring, immuniteit en leeftijd van strafrechtelijke aansprakelijkheid.
De erkenning van de toezichtbeslissing heeft tot gevolg dat de verdachte terug kan keren in de uitvoerende lidstaat en dat deze toezicht houdt op de naleving van de aan de verdachte opgelegde verplichtingen. Tegelijkertijd wordt het strafproces in de uitvaardigende lidstaat voortgezet. Dit brengt mee dat alle beslissingen betreffende dat strafproces en met name de beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis en het al dan niet voortduren of wijzigen van de toezichtbeslissing voorbehouden zijn aan de bevoegde autoriteiten in de uitvaardigende lidstaat.
 

Implementatie in het Wetboek van Strafvordering

In het licht van de toenemende internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking wordt na het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering een nieuw Vijfde Boek ingevoegd dat betrekking heeft op internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking. In dat nieuwe Vijfde Boek wordt de implementatieregeling ter uitvoering van het kaderbesluit opgenomen. Te gelegener tijd zullen de Titels X en XI verplaatst worden van het Vierde Boek naar het nieuwe Vijfde Boek. Door de wijzigingen van het Wetboek in de loop der tijd is de doorlopende nummering van het Wetboek in toenemende mate ondoorgrondelijk geworden. De nummering van de verschillende artikelen is opnieuw vastgesteld (op grond van artikel II van deze wet) in het licht van de doorlopende nummering van het Wetboek van Strafvordering in zijn geheel.
 

Besluit

Besluit van 19-7-2013, Stb. 2013, 322

Besluit houdende regels ter uitvoering van de artikelen 5:3:3, tweede lid, en 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Uitvoeringsbesluit wederzijdse erkenning toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis)

—Dit besluit dient ter uitvoering van de artikelen 5:3:3, tweede lid, en 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze luiden als gevolg van de wet van 5 juni 2013 tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) (Stb. 2013, 250). Het besluit regelt in de eerste plaats dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van een toezichtbeslissing Nederland in staat is ook de tenuitvoerlegging van het daarin eventueel voorziene elektronisch toezicht over te nemen. In de tweede plaats is in dit besluit de lijst met strafbare feiten opgenomen, bedoeld in artikel 5:3:10, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarbij geen sprake is van de toetsing aan dubbele strafbaarheid. Het kaderbesluit bepaalt dat het vereiste van dubbele strafbaarheid voor een aantal nader op een lijst aangeduide delicten en delictsvormen niet mag worden ingeroepen. In artikel 2 van dit besluit wordt de genoemde lijst met delicten en delictsvormen vastgesteld.

Inwerkingtreding op het tijdstip waarop de wet van 5-6-2013, Stb. 2013, 250 in werking treedt.
 

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 16-07-2013, Stb. 2013, 309

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 5 juni 2013 tot implementatie van kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PbEU L 294) (Stb. 2013, 250)

—De wet treedt in werking met ingang van 1 november 2013.
 

Kamerstukken