Wet van 29 januari 2025, Stb. 2025, 21

Wet tot uitvoering van verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (Uitvoeringswet digitaledienstenverordening)

—De digitaledienstenverordening (Digital Services Act, DSA) harmoniseert de regels die van toepassing zijn op tussenhandeldiensten, met als doel te zorgen voor een veilige, voorspelbare en betrouwbare online omgeving, waarin de verspreiding van illegale online-inhoud en de maatschappelijke risico’s die de verspreiding van desinformatie of andere inhoud met zich kunnen brengen, worden aangepakt en waarin de grondrechten doeltreffend worden beschermd en innovatie wordt vergemakkelijkt. Daartoe bevat de verordening enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten. De verordening is sinds 25 augustus 2023 van toepassing op de zeventien aanbieders van zeer grote online platforms en twee aanbieders van zeer grote online zoekmachines die op 25 april 2023 zijn aangewezen. Vanaf 25 augustus 2023 houdt de Europese Commissie toezicht op die aanbieders. Voor alle andere aanbieders van tussenhandeldiensten is de verordening sinds 17 februari 2024 van toepassing. Op die datum moesten de lidstaten hebben voorzien in de aanwijzing van een of meer bevoegde autoriteiten en een digitaledienstencoördinator en de benodigde nationale uitvoeringswetgeving. Deze wet was toen nog niet ingediend. Daarom heeft de Minister van EZK op 11 februari 2024 het Besluit voorlopige aanwijzing ACM als bevoegde autoriteit en digitaledienstencoördinator digitaledienstenverordening genomen (Stcrt. 2024, 3993).

Onderhavige wet voorziet wel in bepalingen ter uitvoering van de verordening. De verordening werkt rechtstreeks, dus in dit wetsvoorstel zijn enkel de bepalingen opgenomen die nodig zijn om de verordening uit te voeren in de Nederlandse rechtsorde. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt aangewezen als digitaledienstencoördinator voor de toepassing van de verordening en als toezichthouder op het grootste deel van de verordening en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als andere bevoegde autoriteit, voor het toezicht op twee bepalingen die zien op de verwerking van persoonsgegevens. Ook worden de noodzakelijke regels gesteld over de bevoegdheden van de ACM en AP, in aanvulling op wat daarover generiek is bepaald in onder meer de Algemene wet bestuursrecht en de Instellingswet ACM. De wet bevat ook bepalingen over de samenwerking tussen de AP en de ACM, over gegevensuitwisseling en over de samenwerking tussen het openbaar ministerie (OM) en de ACM.

Voor de ACM zal het in bepaalde gevallen onontkoombaar zijn om te beoordelen of bepaalde informatie die aanwezig is op de diensten van tussenhandelaanbieders als illegale inhoud in de zin van de DSA moet worden beschouwd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State daaromtrent is in de memorie van toelichting het begrip ‘desinformatie’ nader uitgewerkt en is nader toegelicht hoe het begrip ‘desinformatie’ zich verhoudt tot het begrip ‘illegale inhoud’, en wat dat betekent voor de behandeling van ‘desinformatie’ onder de verordening. Het begrip desinformatie kan zowel illegale (strafbare of anderszins onrechtmatige), als toegestane, doch mogelijk schadelijke uitingen omvatten. Indien desinformatie tevens kwalificeert als ‘illegale inhoud’, zijn de daarmee corresponderende bepalingen uit de verordening van toepassing. In zijn algemeenheid kan op grond van de verordening niet beoordeeld worden of een specifieke desinformatie-uiting tevens kwalificeert als ‘illegale inhoud’. Die beoordeling is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en hangt af van het op de uiting toepasselijke recht. De beoordeling of informatie illegaal is, dient te geschieden aan de hand van het toepasselijke Unierecht of het recht van de lidstaten en dus niet aan de hand van de verordening zelf. De ACM zal dus in het kader van het toezicht op en de handhaving van deze verplichtingen in zekere mate een oordeel moeten vormen over welk type illegale inhoud aanwezig is op de dienst van een bepaalde aanbieder en wat de ernst daarvan is. Het ligt in de rede dat de ACM hierbij samenwerkt met politie, OM en bevoegde toezichthouders om tot een optimale aanpak te komen. Het is aan de ACM om hier in de praktijk een invulling aan te geven die past binnen de kaders van de verordening. Op EU-niveau kunnen de digitaledienstenraad, waar de ACM aan deelneemt, en de Commissie eraan bijdragen dat de verordening op dit punt uniform wordt toegepast. Uiteindelijk is de uitleg van de verordening op dit punt aan de rechter, in laatste instantie het HvJ EU.

Nu de verordening voorschrijft dat de bevoegde autoriteiten volledig onafhankelijk handelen, vrij blijven van elke directe dan wel indirecte externe invloed en geen instructies vragen of aanvaarden van enige andere overheidsinstantie of particulier passen hierbij geen ministeriële bevoegdheden uit de Kaderwet zbo’s die de minister de mogelijkheid zouden geven om inhoudelijke invloed uit te oefenen op de uitvoering van de taken op grond van de verordening. Deze afwijking van de Kaderwet zbo’s sluit aan bij andere uitvoeringswetten ter uitvoering van verordeningen waarin vergelijkbare onafhankelijkheidsvereisten worden gesteld aan de bevoegde autoriteiten, zoals Autoriteit Persoonsgegevens in het kader van de AVG. Bovendien wordt door de afwijking (de schijn van) politieke inmenging in grondrechtelijke afwegingen, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting, voorkomen. Door de bevoegde autoriteiten moet publieke verantwoording worden afgelegd door onder andere het vaststellen van jaarverslagen. Daarnaast zijn de bevoegde autoriteiten verplicht om desgevraagd inlichtingen te verstrekken aan de minister.

Inwerkingtreding

Inwerkingtreding op 4 februari 2025.

Kamerstukken