Wet van 09-03-2023, Stb. 2023, 84

Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen)

—Met deze wet wordt een regeling getroffen voor het tegengaan van huwelijkse gevangenschap. Daarnaast wordt de praktijk voor zittingen gesloten jeugdhulp op locatie en de praktijk van het doen van mondelinge uitspraak in spoedeisende gevallen met deze wet verankerd.

Echtgenoten kunnen naast of in plaats van een burgerlijk huwelijk een huwelijk aangaan op basis van hun religie of levensbeschouwing met elkaar aangaan. Een burgerlijke echtscheiding is dan niet altijd voldoende om ook aan die religieuze verbintenis een einde te maken. Om ook een door de religieuze gemeenschap van de echtgenoten aanvaarde echtscheiding te verkrijgen, kan het nodig zijn om bepaalde religieuze handelingen te verrichten. Soms kan een dergelijke procedure alleen met medewerking van de man worden gestart of is medewerking van beide echtgenoten nodig. Huwelijkse gevangenschap is een situatie waarin iemand tegen haar of zijn wil in een (religieus) huwelijk blijft, omdat het niet lukt om een ontbinding van dat huwelijk te krijgen. Met deze wetswijziging wordt verankerd dat partijen in een religieus huwelijk in beginsel verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding. De rechter kan een bevel geven tot medewerking aan de ontbinding van het religieuze huwelijk. Tevens wordt geëxpliciteerd dat de rechter een dergelijk bevel als nevenvoorziening kan treffen bij de echtscheiding.

In de situatie dat partijen een burgerlijk huwelijk hebben en één van hen dat wil beëindigen, is het nu al mogelijk om in de echtscheidingsprocedure als nevenvoorziening meteen een bevel tot medewerking aan het teniet doen gaan van de religieuze verbintenis te vragen (art. 827 lid 1, aanhef en onder f, Rv). Als voorwaarde is gesteld dat een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening voldoende samenhang moet vertonen met het verzoek tot echtscheiding en dat niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. In de praktijk komt het voor dat een rechter een verzoek tot het geven van een bevel tot medewerking afwijst omdat de behandeling zal leiden tot een vertraging in de echtscheidingsprocedure. De verzoekende partij is dan aangewezen op het voeren van de aparte onrechtmatigedaadprocedure om alsnog een bevel tot medewerking te verkrijgen voor het teniet doen gaan van de religieuze verbintenis. Met de uitbreiding van artikel 827 Rv wordt beoogd te bereiken dat een situatie van huwelijkse gevangenschap voortaan binnen één procedure kan worden afgehandeld. De behandeling van het verzoek om een nevenvoorziening is straks, anders dan nu, niet afhankelijk van de vraag of een en ander kan leiden tot vertraging van het echtscheidingsgeding. Desgewenst kan de rechter, evenals wanneer andere door een partij verzochte nevenvoorzieningen meer tijd vergen, in een tussenbeschikking de echtscheiding uitspreken en de behandeling van de verzochte nevenvoorziening(en) aanhouden.

Tevens wordt de praktijk waarbij zittingen inzake gesloten jeugdhulp op locatie worden gehouden in de wet vastgelegd. Sinds 2011 worden door enkele rechtbanken zittingen gesloten jeugdhulp gehouden op locatie, in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp waarin de jeugdige verblijft. Deze mogelijkheid wordt verankerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in een nieuw artikel 802a Rv.

Ook wordt met deze wet een discussie die in de rechtspraktijk is ontstaan over de vraag of de invoering van artikel 30p Rv per 1 september 2017 gevolgen heeft voor de bestaande praktijk in bepaalde spoedeisende gevallen beslecht. In die gevallen wordt aan het slot van de zitting mondeling uitspraak gedaan en een verkort (‘kop-staart’)- vonnis afgegeven voor de tenuitvoerlegging. Pas enkele dagen later wordt dan een afschrift van het volledig gemotiveerde vonnis of de beschikking verstrekt. Daarnaast rees de vraag of het vereiste in artikel 30p lid 1 Rv, dat alle partijen ter zitting moeten zijn verschenen om mondeling uitspraak te mogen doen, betekent dat een mondeling uitspraak ook in spoedeisende zaken is uitgesloten indien niet alle belanghebbenden op zitting zijn verschenen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 20 april 2018 over beide vragen uitsluitsel gegeven. Die komt erop neer dat twee soorten mondelinge uitspraak moeten worden onderscheiden: de mondelinge uitspraak op grond van art. 30p Rv en de mondelinge uitspraak in spoedeisende gevallen conform de praktijk zoals die gold vóór invoering van artikel 30p. Beide soorten zijn toegestaan, aldus de Hoge Raad. In die spoedeisende gevallen is niet noodzakelijk dat alle partijen aanwezig zijn ten tijde van de mondelinge behandeling. De in deze wet opgenomen regeling beoogt artikel 30p dan ook aan te vullen met de bestaande praktijk om zo tot een samenhangende regeling te komen, langs de lijnen die de Hoge Raad schetst in zijn uitspraak.

Tot slot wordt met deze wet artikel 1:204 BW aangepast dat de voorwaarden regelt voor de erkenning van kinderen. Het vijfde lid biedt bescherming aan de erkenner die onder curatele staat wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Deze mag het kind slechts erkennen na toestemming van de kantonrechter. De wet verbreedt deze bescherming tot diegenen die toestemming moeten verlenen voor de erkenning, de geboortemoeder en het kind van 12 jaar of ouder.

Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel waren nog twee amendementen aangenomen over uitbreiding van de strafbaarstelling van illegale religieuze huwelijken en een uitzondering op deze strafbaarstelling ten aanzien van het slachtoffer, welke elementen echter bij novelle weer uit de wet zijn verwijderd.

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 05-04-2023, Stb. 2023, 118

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten (tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen) (Stb. 2023, 84)

—De wet treedt in werking met ingang van 01-07-2023.

Kamerstukken