Wet van 17-11-2011, Stb. 2011, 546
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel
—Deze wet strekt ertoe aan de rechter meer mogelijkheden te verschaffen om effectieve en op de situatie toegesneden maatregelen te treffen in reactie op een strafbaar feit. De door de strafrechter op te leggen maatregel kan bestaan uit één of uit een combinatie van de volgende beperkingen van de (bewegings)vrijheid:
- een gebiedsverbod;
- een contactverbod;
- een meldplicht.
Zo kan bijvoorbeeld een meldplicht worden opgelegd in aanvulling op een gebiedsverbod. De meldplicht kan dan worden beschouwd als een extra waarborg dat betrokkene niet in een gebied komt waar hij op bepaalde tijdstippen niet mag zijn. Indien een contactverbod wordt opgelegd in aanvulling op een gebiedsverbod, kan dit worden beschouwd als extra waarborg dat betrokkene niet in de nabijheid komt van één of meer bepaalde personen.
Deze maatregelen hebben dezelfde strekking als de gedragsaanwijzingen die de officier van justitie kan geven op grond van artikel 509hh Sv. De rechter zal bij het opleggen van de maatregel streven naar een zo gering mogelijke beperking van de grondrechten van de verdachte, in verhouding tot de belangen van beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht beperkt de vrijheid van bewegen en handelen. Bij de toepassing daarvan dient rekening te worden gehouden met de plaats waar de betrokkene woont en werkt of naar school gaat. Een gebiedsverbod zal een exacte omschrijving bevatten van het gebied waarbinnen de veroordeelde zich niet mag bevinden. Dit zal individueel moeten worden afgewogen. Zonodig kan de maatregel zodanig worden geformuleerd dat de betrokkene via een vastgestelde route zijn woning, werk of school kan bereiken. In enkele adviezen kwam de vraag aan de orde of de voorgestelde regeling strijdig zou zijn met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Van strijdigheid met dit beginsel is, aldus de Memorie van Toelichting, geen sprake, omdat de maatregel door de strafrechter wordt opgelegd op grond van een procedure die voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM en er daarenboven een rechterlijk oordeel nodig is voordat tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis kan worden overgegaan. Uit artikel 5, vijfde lid, EVRM, volgt dat als de burger (naar later blijkt) ten onrechte is gearresteerd of gedetineerd, er recht op schadeloosstelling is. Uit artikel 5 EVRM vloeit geen recht op schadevergoeding voort in geval aan de burger andere sancties ten onrechte zijn opgelegd. Dit geldt ook voor de in deze wet neergelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Indien de veroordeelde in hoger beroep wordt vrijgesproken en blijkt ten onrechte onderworpen te zijn geweest aan bijvoorbeeld een gebiedsverbod, bestaat in beginsel (op basis van de strafwetgeving) dus geen recht op schadevergoeding.
De maximale termijn waarvoor de maatregel kan worden opgelegd is twee jaar. De rechter kan in zijn vonnis de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen naast één van de straffen uit artikel 9 Wetboek van Strafrecht (Sr). Een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht kan dus ook worden opgelegd in combinatie met onder meer een gevangenisstraf, een taakstraf of een geldboete. Bij het opleggen van (bijzondere) voorwaarden bij voorwaardelijke veroordeling (artikel 14c Sr) en bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 15 Sr) kunnen gebiedsverboden, contactverboden en meldingsgeboden als bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Een voorwaardelijke straf biedt daarvoor meer ruimte door de proeftijd van meerdere jaren en door de toepassing van op de persoon van de veroordeelde afgestemde bijzondere voorwaarden. Dit is het belangrijkste verschil in karakter tussen de bijzondere voorwaarde en de in dit wetvoorstel neergelegde maatregel die niet gericht is op blijvende gedragsbeïnvloeding, maar op herstel van de geschonden rechtsorde.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 12-12- 2012, Stb. 2011, 615
—De wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod) (Stb. 2011, 546) treedt in werking met ingang van 1 april 2012.
Kamerstukken
- TK 2010/11, 32 551, nr. 1
- TK 2010/11, 32 551, nr. 2
- TK 2010/11, 32 551, nr. 3
- TK 2010/11, 32 551, nr. 4
- TK 2010/11, 32 551, nr. 5
- TK 2010/11, 32 551, nr. 6
- TK 2010/11, 32 551, nr. 7
- TK 2010/11, 32 551, nr. 9
- TK 2010/11, 32 551, nr. 10
- EK 2010/11, 32 551, nr. A
- EK 2010/11, 32 551, nr. B
- EK 2011/12, 32 551, nr. C
- EK 2011/12, 32 551, nr. D