Wet van 09-03-2017, Stb. 2017, 123
Wet tot wijziging van de Ambtenarenwet en enige andere wetten in verband met het in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht
—Deze wet (een initiatief uit 2010 van Tweede Kamerleden Koser Kaya (D66) en Van Hijum (CDA)) vervangt het publiekrechtelijke en eenzijdige karakter van de ambtelijke aanstelling en de eenzijdige vaststelling van arbeidsvoorwaarden te door de tweezijdige arbeidsovereenkomst vallende onder de regels van het private arbeidsrecht, zoals neergelegd in met name Boek 7, titel 10, van het BW. Daarmee wordt ook de publiekrechtelijke rechtsbescherming tegen handelingen en besluiten ten aanzien van ambtenaren beëindigd. Rechtsbescherming zal nog slechts privaatrechtelijk van karakter zijn en het ‘normale’ ontslagrecht zal van toepassing zijn. De wet beoogt een zo groot mogelijke eenvormigheid tussen de rechtspositie van ambtenaren en werknemers tot stand te brengen. Het beoogt niet een einde te maken aan het eigen karakter van het ambtenaarschap, noch de benaming ‘ambtenaar’ in de ban te doen. Ook zal de Ambtenarenwet worden gehandhaafd. Die zal wel nog slechts die onderdelen van de ambtelijke status regelen, die nauw verbonden zijn met het bijzondere karakter van het werken bij de overheid en daarmee uitstijgen boven de zaken die tot het echte arbeidsvoorwaardenoverleg behoren. De wet strekt zich bovendien niet tot álle ambtenaren uit. Bepaalde groepen van overheidsdienaren worden ervan uitgesloten. De belangrijkste daarvan zijn het militair en burgerlijk defensiepersoneel, de zittende magistratuur, de leden van de Hoge Colleges van Staat, politie en OM en de groep van benoemde ambtsdragers, zoals ministers, staatsecretarissen, burgemeesters en de commissarissen van de Koning.
Het toepassen van het private arbeidsrecht op de rechtsverhouding tussen ambtenaar en overheidswerkgever neemt niet weg, dat de positie van de overheidswerkgever in meerdere opzichten een andere is dan die van een werkgever in de particuliere sector. Ook als werkgever dient de overheid het algemeen belang. Dat brengt met zich mee, dat bijzondere eisen worden gesteld aan het overheidspersoneel. Ook zal het de overheidswerkgever na het gelijkschakelen van de ambtelijke en de burgerlijke rechtspositie niet zijn toegestaan om zich als een willekeurige marktpartij te gedragen. Op de overheid blijft de plicht rusten om het algemeen belang te dienen, burgers gelijk te behandelen en partijen ten opzichte van elkaar niet te bevoordelen of achter te stellen. Dat is een wezenlijk verschil met een private onderneming, die haar eigen belang kan laten prevaleren. Zo zal ingevolge art. 3:14 BW een overheidswerkgever de beginselen van behoorlijk bestuur moeten blijven toepassen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden ingevolge een arbeidsovereenkomst. Normalisering van de ambtelijke rechtspositie heeft dan ook niet tot gevolg, dat de overheidswerkgever als marktpartij ook de normen en waarden van ‘de markt’ overneemt. Ook in de toekomst zal de integriteit van de overheid en de overheidswerknemers in wet- en regelgeving gewaarborgd dienen te zijn. Het waarborgen van de ambtelijke integriteit is naar mening van de indieners een kwestie die uitstijgt boven de kwesties die tot het typische arbeidsvoorwaardenoverleg behoren, en daarom publiekrechtelijk moet worden geregeld. Daarom willen zij de desbetreffende bepalingen in de Ambtenarenwet handhaven. Hetzelfde geldt voor de huidige bepalingen met betrekking tot de beperking van grondrechten en vertrouwensfuncties. Tezamen met de kerncompetenties van de ambtenaar vormen zij de elementen van wat, ook in de toekomst, de ‘ambtelijke status’ kan worden genoemd. Dit komt op de meest zichtbare wijze tot uitdrukking in het afleggen van de eed of belofte bij indiensttreding. Ook de verplichting daartoe, zoals thans vastgelegd in artikel 125quinquies Ambtenarenwet, wordt gehandhaafd.
De wet schrapt in de eerste plaats de bepalingen van titel II van de Ambtenarenwet. Deze titel stelt algemene regels over beslag, terugvordering, verrekening en korting. In het algemeen zijn deze onderwerpen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten in het burgerlijk recht uitputtend geregeld. Titel III bevat regels van materieel recht. Op die titel zijn de rechtspositieregelingen gebaseerd voor degenen die volgens het spraakgebruik ambtenaar zijn. In artikel 2 is een lijst opgenomen van ‘ambtenaren’ op wie titel III niet van toepassing is, zoals ministers, burgemeesters, enz. Voor deze categorie geldt dat hun rechtspositie elders is geregeld dan in een op de Ambtenarenwet gebaseerde regeling, zoals de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen of de Gemeentewet. Bij de normalisering van de rechtspositie van de ambtenaren moet worden bezien welke bepalingen geschrapt kunnen worden, omdat de regeling voor werknemers met een arbeidsovereenkomst volstaat. Daarnaast moet worden bezien of die te schrappen artikelen dienen te blijven gelden voor die ambtenaren wier rechtspositie niet worden genormaliseerd. Daarbij is als uitgangspunt gekozen, dat de Ambtenarenwet wordt gereserveerd voor degenen die in het spraakgebruik ambtenaar worden genoemd en die op grond van de onderhavige wet in de toekomst werkzaam zullen zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Artikelen die behouden moeten blijven voor degenen wier rechtspositie niet wordt genormaliseerd, moeten worden verplaatst naar de wet waar de betreffende rechtspositie is geregeld.
De te handhaven artikelen van Titel III zijn de artikelen 125quater, 125quinquies, 125a, 125d, 125e, 125f:
- Artikel 125quater heeft betrekking op door de overheidswerkgevers te voeren integriteitsbeleid. De wet brengt geen verandering in de noodzaak van een integere overheid en de bevoegdheid ter zake hiervan maatregelen te nemen.
- Artikel 125quinquies bevat een opsomming van maatregelen die het vertrouwen in ambtenaren vergroten. Het betreft het aflegen van een eed, de meldingen en openbaarmaking van nevenfuncties of financiële belangen en een procedure voor het melden van misstanden.
- Artikel 125a beperkt de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering en legt de ambtenaar een geheimhoudingsplicht op.
- Artikel 125d verplicht de ambtenaar zich te onderwerpen aan veiligheidsonderzoeken aan het lichaam, aan de kleding of van aanwezige goederen.
- Artikel 125e gaat over vertrouwensfuncties.
- Artikel 125f bevat de grondslag om aan ambtenaren een reisverbod op te leggen.
Overigens verschaft de wet een nieuwe doorlopende tekst van de Ambtenarenwet.
Op het tijdstip van inwerkingtreding zal van alle op dat moment in dienst zijnde ambtenaren de aanstelling van rechtswege worden omgezet in een arbeidsovereenkomst. Mocht de inhoud van de arbeidsovereenkomst na de omzetting naar het oordeel van de ambtenaar niet gelijk zijn aan de die van zijn vroegere aanstelling, dan kan hij naar de burgerlijke rechter stappen.
De wet zet een omvangrijke operatie in gang. Slechts de hoofdzaken worden erin geregeld. Na de totstandkoming ervan zal nog van regeringswege een aanpassingswet in procedure worden gebracht, waarmee alle overige noodzakelijke wetswijzigingen worden gerealiseerd. De minister verwacht dat in het voorjaar van 2018 de voorstellen voor alle invoerings- en aanpassingswetgeving voor advies naar de Raad van State kunnen worden gestuurd. De planning is dat de initiatiefwet normalisering rechtspositie ambtenaren, tezamen met alle invoerings- en aanpassingswetgeving, met ingang van 1 januari 2020 in werking treedt. Voorwaarde daarvoor is dat ook alle te nemen invoeringsmaatregelen in overleg met de overheidsvakbonden, tot stand zijn gebracht.
(Zie over de normalisering ook: B. Barentsen, Normalisering ambtelijke rechtspositie, NJB 2017/420, afl. 8)
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 30-09-2019, Stb. 2019, 312
Besluit houdende vaststelling van het tijdstip waarop artikel VI van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking treedt
—Artikel VI van de wet treedt in werking met ingang van 01-11-2019. Om het mogelijk te maken dat gesloten cao’s per 1 januari 2020 in werking kunnen treden, dient het mogelijk te zijn dat partijen de cao eerder dan 1 januari 2020 aanmelden. Inwerkingtreding van dit artikel heeft tot gevolg dat cao-partijen vanaf die datum hun cao kunnen aanmelden bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit geeft in de uitvoering voldoende tijd om cao’s vanaf 1 januari 2020 gelding te laten hebben.
Inwerkingtredingsbesluit van 24-10-2019, Stb. 2019, 385
Besluit houdende vaststelling van het tijdstip waarop de artikelen I tot en met V, VIII, VIIIA, IXA en IXB van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, de Aanpassingswet Wnra, het Aanpassingsbesluit Wnra en het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017 in werking treden
—Op grond van dit besluit treden met ingang van 01-01-2020 achtereenvolgens in werking:
- artikel 2.18 van de Aanpassingswet Wnra;
- artikel I, met uitzondering van de artikelen 14 en 17 van de Ambtenarenwet 2017, de artikelen II tot en met V, de artikelen VIII, VIIIA, IXA en IXB van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra);
- de Aanpassingswet Wnra, met uitzondering van de artikelen 2.18 en 6.18, onderdelen A en B, het Aanpassingsbesluit Wnra en het Uitvoeringsbesluit Ambtenarenwet 2017;
- de artikelen 14 en 17 van de Ambtenarenwet 2017.
De overgang van een bestuursrechtelijke naar een privaatrechtelijke rechtspositie voor ambtenaren is daarmee met ingang van 1 januari 2020 een feit. Met ingang van die datum treden de meeste artikelen van de Wnra, de meeste bepalingen van de Aanpassingswet Wnra en alle overige aanpassingswet- en regelgeving in werking.
Besluit
Besluit van 24-10-2019, Stb. 2019, 396
Besluit houdende intrekking of wijziging van verschillende besluiten in verband met de normalisering van de rechtspositie van het personeel in het openbaar onderwijs (Kamerstukken 32 550 en 35 089)
—Het onderhavige besluit voorziet in de intrekking of wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur. Deze wijzigingen vloeien voort uit de Wnra en de Wet tot wijziging van enige wetten in verband met de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren in het onderwijs.
Ten eerste wordt een aantal besluiten ingetrokken in verband met vervallen grondslagen. Ten tweede wordt in een aantal besluiten een zogeheten omhangbepaling opgenomen. Het gaat op besluiten die overgangsrecht hebben dat nog actueel is. Die besluiten kunnen daarom niet worden ingetrokken en krijgen met dit besluit een nieuwe grondslag in artikel X van de Wet tot wijziging van enige wetten in verband met de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren in het onderwijs. Als derde zijn in een aantal besluiten technische aanpassingen gedaan vanwege het normaliseren van de ambtelijke aanstelling naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
Kamerstukken
- TK 2010/11, 32 550, nr. 1
- TK 2010/11, 32 550, nr. 2
- TK 2010/11, 32 550, nr. 3
- TK 2010/11, 32 550, nr. 4
- TK 2010/11, 32 550, nr. 5
- TK 2010/11, 32 550, nr. 6
- TK 2010/11, 32 550, nr. 7
- TK 2011/12, 32 550, nr. 8
- TK 2011/12, 32 550, nr. 9
- TK 2011/12, 32 550, nr. 10
- TK 2011/12, 32 550, nr. 11
- TK 2011/12, 32 550, nr. 17
- TK 2011/12, 32 550, nr. 28
- TK 2011/12, 32 550, nr. 29
- TK 2011/12, 32 550, nr. 34
- TK 2011/12, 32 550, nr. 35
- TK 2011/12, 32 550, nr. 36
- TK 2011/12, 32 550, nr. 40
- TK 2011/12, 32 550, nr. 41
- TK 2012/13, 32 550, nr. 42
- TK 2013/14, 32 550, nr. 43
- TK 2013/14, 32 550, nr. 56
- TK 2015/16, 32 550, nr. 58
- TK 2016/17, 32 550, nr. 59
- TK 2016/17, 32 550, nr. 60
- TK 2016/17, 32 550, nr. 61
- EK 2013/14, 32 550, nr. A
- EK 2013/14, 32 550, nr. B
- EK 2013/14, 32 550, nr. C
- EK 2014/15, 32 550, nr. D
- EK 2014/15, 32 550, nr. E
- EK 2014/15, 32 550, nr. F
- EK 2014/15, 32 550, nr. G
- EK 2014/15, 32 550, nr. H
- EK 2014/15, 32 550, nr. I
- EK 2015/16, 32 550, nr. J
- EK 2015/16, 32 550, nr. K
- EK 2015/16, 32 550, nr. L
- EK 2016/17, 32 550, nr. M
- EK 2016/17, 32 550, nr. N