Wet van 11-12-2024, Stb. 2024, 406 en inwerkingtredingsbesluit van 13-12-2024, Stb. 2024, 413

Wet tot wijziging van de Omgevingswet, de Gaswet en de Warmtewet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)

—Om de energie- en warmtevraag van woningen en andere gebouwen verder richting duurzame bronnen te kunnen bewegen, moet fors opgeschaald worden de komende jaren. De transitie in de gebouwde omgeving loopt langs twee sporen: een individueel spoor waarbij in beginsel wordt aangesloten bij de natuurlijke momenten voor gebouweigenaren om iets aan hun gebouw te doen. En daarnaast een collectief spoor waarbij onder regie van gemeenten een wijk stapsgewijs of in één keer vergaand wordt verduurzaamd, en waar nodig breder sociale en fysieke opgaven worden aangepakt.

Deze wet ondersteunt het collectieve spoor en wijzigt daartoe de Omgevingswet en de Gaswet op enkele onderdelen. De wet geeft gemeenten de bevoegdheid geven om regie te voeren op de wijkgerichte aanpak, inclusief de noodzakelijke waarborgen voor huishoudens en bedrijven. De wet geeft gemeenten de bevoegdheid tot het stellen van lokale regels om de transitie in de gebouwde omgeving van aardgas naar duurzame alternatieven tot uitvoering te brengen, de zogenoemde ‘aanwijsbevoegdheid’. Die houdt in dat een gemeente binnen haar grondgebied gebieden kan aanwijzen die overgaan op een duurzame energievoorziening ter vervanging van het aardgas. Voor die wijken bepaalt de gemeente in het omgevingsplan dat er op een bepaald moment niet langer meer gebruik mag worden gemaakt van fossiele brandstoffen en dat op dat moment het transport van aardgas (door de netbeheerder) wordt beëindigd. In plaats daarvan komt in die aangewezen wijk een alternatieve energievoorziening met duurzame energie.

Artikel IIA van deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Overige artikelen treden op een bij kb te bepalen tijdstip in werking.

Kamerstukken