Geert Wilders, partijleider van de Partij voor de Vrijheid (PVV), is op 9 december jl. door de Rechtbank Den Haag voor zijn ‘minder Marokkanen’-uitspraken van 19 maart 2014 veroordeeld voor groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie.

In de inleiding van het vonnis stelt de rechtbank voorop dat de vrijheid van meningsuiting één van de fundamenten van onze democratische samenleving vormt. Een democratische samenleving kenmerkt zich door pluralisme, tolerantie en ruimdenkendheid en vergt daarom dat er ook ruimte is voor het uitdragen van informatie, denkbeelden en opvattingen die de Staat of een groot deel van de bevolking choqueren, kwetsen of verontrusten. Aan de uitoefening van deze vrijheid kunnen echter beperkingen worden gesteld, onder meer ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

En daar draait het in deze strafzaak volgens de rechtbank om. Want het gaat om de vraag of Wilders zich op 12 en 19 maart 2014 heeft mogen uitlaten zoals hij heeft gedaan of dat hij zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging en/of het aanzetten tot discriminatie van en haat tegen Marokkanen wegens hun ras. Er is aldus de rechtbank maar één maatstaf ter beoordeling van de vraag of sprake is van strafbare feiten en dat is het recht, vastgelegd in wetgeving, internationale regelgeving en jurisprudentie. Niets meer en niets minder. Daarbij spelen persoonlijke opvattingen of voorkeuren geen rol.

De rechtbank benadrukt dat dit géén politiek proces is omdat ook een democratisch verkozen volksvertegenwoordiger zoals verdachte niet boven de wet staat. Ook op hem is het recht van toepassing. En ook voor hem is de vrijheid van meningsuiting begrensd. Wanneer hij als politicus uitlatingen doet die over die grens gaan, in die zin dat zijn gedrag een strafbaar feit oplevert, leidt het vaststellen van die overschrijding – en de strafvervolging daarvoor – niet tot een beperking van de vrijheid van meningsuiting. Het betreft dan immers geen uitlatingen die eerst wél en later níet meer gedaan mochten worden. Het gaat om uitlatingen die van meet af aan niet werden beschermd door de vrijheid van meningsuiting.

Het standpunt van Wilders dat hij bij een veroordeling wordt beperkt in zijn mogelijkheden om zich te uiten en problemen die hij als politicus waarneemt te benoemen, is dan ook evident onjuist. Een veroordeling betekent slechts dat hij ten aanzien van de strafbare uitlatingen niet wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Niets meer en niets minder.

Vervolgens wijdt de rechtbank een paragraaf aan de proceshouding van Wilders waarin zij de reacties van deze een gekozen volksvertegenwoordiger en medewetgever die een te respecteren plaats in de Nederlandse democratische rechtsstaat inneemt, onwaardig acht.

Juridische betekenis ‘ras’

De juridische betekenis van de term ‘ras’ is volgens de rechtbank veel ruimer dan de betekenis die dit begrip in het Nederlands spraakgebruik en de wetenschap normaal heeft. Gekeken moet worden naar het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR). Daarin wordt onder ‘rassendiscriminatie’ verstaan elke vorm van onderscheid, uitsluiting, beperking of voorkeur op grond van ‘ras’, ‘huidskleur’, ‘afkomst’ of ‘nationale of etnische afstamming’.

Wilders heeft op 19 maart 2014 een groep landgenoten op een voor iedereen heldere en duidelijke wijze geïdentificeerd door te verwijzen naar hun gemeenschappelijke afkomst. Hij heeft de nationaliteit gebruikt als etnische aanduiding. Daarmee verwijst de gebruikte term ‘Marokkanen’ naar de in het IVUR opgenomen kenmerken ‘afkomst’, ‘nationale afstamming’ en ‘etnische afstamming’ en is dus sprake van ‘ras’ in de zin van artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht.

Groepsbelediging

Op 19 maart 2014 heeft Wilders aan zijn publiek gevraagd ‘willen jullie in deze stad en in Nederland meer of minder Marokkanen?’. In antwoord hierop werd door het publiek, dat vooraf was geïnstrueerd, meermalen ‘minder’ gescandeerd. Wilders heeft daarmee een hele bevolkingsgroep apart gezet, zonder daarbij enig onderscheid te maken. Deze groep mag minder aanspraak maken op verblijf in Nederland. Daarmee wordt deze groep collectief in haar eigenwaarde aangetast. Dat is beledigend voor de hele groep.

De rechtbank ziet het volgende totaalbeeld: het gaat om een beledigende uitlating over een minderheidsgroep (Marokkanen) tijdens een verkiezingsbijeenkomst waarbij is gekozen voor de grootst mogelijke impact door de wijze van vraagstelling, door het tevoren laten instrueren van het publiek en door gebruik te maken van de aanwezige audiovisuele media om zoveel mogelijk publiek te bereiken. Er was sprake van een opruiende, opzwepende vraagstelling en een eenduidige daadkrachtige conclusie die niet past binnen het PVV-partijprogramma. Dit alles was meteen en ook later te zien op tv. Daarmee werd geen bijdrage geleverd aan het publieke (integratie/immigratie)debat. Onder deze omstandigheden is het niet meer relevant dat verdachte vervolgens, nadat hij het podium had verlaten en ook nadien, een nadere uitleg heeft gegeven, zonder overigens zijn woorden terug te nemen. Conclusie is dan ook dat de context het beledigende karakter niet kan wegnemen. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de uitlatingen van Wilders op 19 maart 2014 niet worden beschermd door het recht op vrijheid van meningsuiting zoals dat is neergelegd in artikel 10 van het EVRM.

Geen aanzetten tot haat wel tot discriminatie

Voor het aanzetten tot haat moet in beginsel sprake zijn van een krachtversterkend element, waarbij anderen worden opgehitst of opgeroepen om iets te doen. Van een dergelijk element is bij de gewraakte uitlatingen geen sprake, aldus de rechtbank en spreekt Wilders dus vrij van aanzetten tot haat. Wel worden de uitlatingen aangemerkt als uitlatingen die anderen aanzetten tot discriminatie van personen met een Marokkaanse afkomst.

Schuldig, geen straf

Het hoofddoel van dit strafproces is volgens de rechtbank de beantwoording van de vraag of Wilders zich schuldig heeft gemaakt aan deze strafbare feiten. Met het vonnis is die vraag beantwoord en daarmee is de in ons rechtsstelsel voor iedereen geldende norm bevestigd: je kunt niet met een beroep op de vrijheid van meningsuiting groepen beledigen of aanzetten tot discriminatie. Dat geldt ook voor een politicus.

De rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding te volstaan met de vaststelling dat verdachte zich als politicus schuldig heeft gemaakt aan groepsbelediging en het aanzetten tot discriminatie. Daarmee acht de rechtbank hem voldoende gestraft.

 

ECLI:NL:RBDHA:2016:15014

 

Laatste nieuws