De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 november 2023 geoordeeld dat een voorlopige voorziening in hoger beroep niet altijd leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn in Dublinzaken. De uitspraken in drie zaken zijn het sluitstuk van een langlopende juridische procedure waarin de Afdeling eerder prejudiciƫle vragen stelde aan het HvJ EU.

In de zaken vroegen zowel de Staatssecretaris van JenV als de asielzoeker(s) de voorzieningenrechter van de Afdeling om de overdrachtstermijn op te schorten. De vraag was of het opschorten van de overdrachtstermijn in hoger beroep in overeenstemming is met de Europese Dublinverordening.

Arrest

De Afdeling oordeelt dat uit het arrest van 30 maart 2023 van het HvJ EU volgt dat een voorlopige voorziening van haar eigen voorzieningenrechter alleen de overdrachtstermijn van zes maanden opschort als de rechtbank het overdrachtsbesluit eerder ook schorste. Is dat niet het geval, dan is het opschorten van de overdrachtstermijn door de Afdeling in strijd met de Dublinverordening en blijft de overdrachtstermijn dus lopen. Dit geldt naar het oordeel van de Afdeling voor een voorlopige voorziening op verzoek van de staatssecretaris, maar ook voor een voorlopige voorziening op verzoek van een vreemdeling. Als de rechtbank bij wijze van voorlopige voorziening de overdrachtstermijn niet opschort, en de Afdeling wijst de voorlopige voorziening wel toe, blijft de overdrachtstermijn doorlopen. Dat is een probleem, omdat de staatssecretaris de asielzoeker vanwege uiteenlopende redenen tijdens de procedures bij de rechtbank en de Afdeling niet mag overdragen aan een andere EU-lidstaat. Dat leidt ertoe dat de overdrachtstermijn van zes maanden in veel gevallen zal zijn verstreken voordat de Afdeling einduitspraak heeft gedaan. Hierdoor zal de staatssecretaris de asielzoeker niet meer kunnen terugsturen naar een andere EU-lidstaat en zal hij zelf de asielaanvraag moeten behandelen. Om deze patstelling te voorkomen, zijn er volgens de Afdeling verschillende oplossingsrichtingen denkbaar. Zo zouden de rechtbanken hun werkwijze kunnen aanpassen door eerder dan nu te beslissen op een verzoek om een voorlopige voorziening. Nu wordt vaak tegelijk met de uitspraak in de hoofdzaak het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, maar dan is de overdrachtstermijn al voor een deel verstreken. Ook kan de wetgever zich beraden over de wijze waarop hij invulling heeft gegeven aan artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Dit artikel geeft de wetgever namelijk ook andere keuzemogelijkheden bij het bepalen van het moment wanneer de overdrachtstermijn start of opgeschort wordt.

ECLI:NL:RVS:2023:4197
ECLI:NL:RVS:2023:4198
ECLI:NL:RVS:2023:4199

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws