De Didamregels van de Hoge Raad uit 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1778) moeten worden verduidelijkt en beperkt. Dat adviseert advocaat-generaal (A-G) Snijders in zijn conclusie van 24 mei 2024 in de bodemprocedure van de Didamzaak. In het advies schrijft de A-G onder meer dat de overheid de mogelijkheid moet hebben om van de Didamregels af te wijken als zij daarvoor een goede reden heeft en dat de niet-naleving van die regels niet tot ongeldigheid van de overeenkomst en overdracht leiden.

In de Didamzaak gaat het om de vraag of de gemeente Montferland de voormalige gemeentehuislocatie in Didam heeft mogen verkopen aan projectontwikkelaar Groenstaete. Andere projectontwikkelaars die de gemeentehuislocatie ook hadden willen kopen, menen van niet, omdat daarbij de Didamregels niet in acht zijn genomen. De gemeente en Groenstaete voeren aan dat de gemeente een goede reden had om de locatie aan Groenstaete te verkopen. Zonder die verkoop is de uitvoering van het ontwikkelingsplan van de gemeente voor het centrum van Didam niet uitvoerbaar. Daarom bestaat volgens hen geen strijd met de Didamregels. Het hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:2976) heeft in de bodemzaak geoordeeld dat de gemeente de Didamregels in acht had moeten nemen en dat daarom niet van belang is dat de gemeente een goede reden had om de gemeentehuislocatie aan Groenstaete te verkopen. Het hof heeft de koopovereenkomst tussen gemeente en Groenstaete ongeldig verklaard en de gemeente veroordeeld om alsnog volgens de Didamregels te handelen.

Advies A-G

De A-G schrijft in zijn advies dat het hof had moeten onderzoeken of de gemeente voor de verkoop aan Groenstaete een goede reden had. De Didamregels berusten op het gelijkheidsbeginsel. Als een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat voor een verschil in behandeling, is er geen strijd met het gelijkheidsbeginsel. Als de overheid een goede reden heeft om met een bepaalde gegadigde in zee te gaan, kan dat een redelijke en objectieve rechtvaardiging opleveren voor een verschil in behandeling ten opzichte van andere gegadigden. Aangenomen moet daarom worden dat de Didamregels in dat geval niet gelden, ook al zegt het Didamarrest dat niet met zoveel woorden. Dit betekent volgens de A-G dat zeer veel van de in het verleden door de overheid gesloten overeenkomsten niet in strijd zijn met de Didamregels, omdat de overheid een goede reden had om met haar contractpartij in zee te gaan. Volgens de AG- is een overeenkomst niet ongeldig als in strijd met de Didamregels is gehandeld. De overheid kan wegens de niet-naleving van die regels in beginsel uitsluitend aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade. Ook op dit punt is de beslissing van het hof daarom volgens de A-G onjuist. De Hoge Raad zou in zijn arrest duidelijkheid kunnen verschaffen over de toepassing van de Didamregels op andere rechtshandelingen en goederen van de overheid, de mogelijkheid om de naleving van de Didamregels te regelen in een beleidsregeling en de wijze waarop mededingingsruimte kan worden geboden.

ECLI:NL:PHR:2024:567

Bron: www.hogeraad.nl

Laatste nieuws