Gemeenten mogen voorzieningen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet weigeren op grond van het inkomen of vermogen van de aanvrager. Dat blijkt uit drie uitspraken die de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2013 heeft gedaan.
Een vrouw die bij haar dochter is gaan wonen omdat ze verzorging nodig heeft, moest van de gemeente de kosten van de huishoudelijke hulp zelf kan dragen. Ze heeft een vermogen van € 50.000 en kan de kosten van levensonderhoud delen met haar dochter, redeneerde de gemeente. Een andere gemeente weigerde een traplift omdat de aanvrager een inkomen van € 27.000 en een vermogen van € 270.000 had. Een derde zaak was die van een echtpaar dat niet met de Regiotaxi mocht.
Gemeenten mogen rekening houden met de eigen verantwoordelijkheid van de burger stelt de Centrale Raad van Beroep maar dat betekent echter niet dat de gemeente een individuele Wmo-voorziening mag weigeren op grond van het inkomen of vermogen van de aanvrager. Dat doorkruist de wettelijke eigenbijdrageregeling, die op grond van de Wmo is getroffen. Gemeenten zouden op die manier inkomensbeleid kunnen voeren, wat de centrale wetgever niet wil. Bovendien frustreert zo’n eigen beleid de wettelijk regeling die opeenstapeling van eigen bijdragen op grond van de Wmo en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) tegengaat.
ECLI:NL:CRVB:2013:2390
ECLI:NL:CRVB:2013:2394
ECLI:NL:CRVB:2013:2395