De Hoge Raad heeft op 12 november 2024 in een aantal strafzaken tegen demonstranten beoordeeld of het recht van de verdachten op vrijheid van meningsuiting en op vrijheid van vreedzame vergadering is gerespecteerd. Bij de beoordeling heeft de Hoge Raad gewezen op de rechtspraak daarover van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM). Strafrechtelijk optreden tegen demonstraties mag niet zo ingrijpend zijn dat daarvan een chilling effect uitgaat op anderen die vreedzaam willen demonstreren.
APG Pensioenfonds (ECLI:NL:HR:2024:1623)
In deze zaak is de verdachte vervolgd voor lokaalvredebreuk na een sit in in het gebouw van APG Pensioenfonds. Het gerechtshof kwam tot een bewezenverklaring van dit feit, omdat het huisrecht van APG - nadat APG de demonstratie de hele middag had toegelaten - bescherming verdiende. Maar het hof stelde ook vast dat de verdachte na zijn verwijdering uit het pand werd aangehouden, drie uur lang werd opgehouden voor verhoor en dat hij strafrechtelijk werd vervolgd. Dat strafrechtelijk ingrijpen na deze vreedzame demonstratie vond het hof disproportioneel. Het hof heeft de verdachte daarom schuldig verklaard aan het strafbare feit, maar hem geen straf opgelegd. De Hoge Raad vindt het cassatieberoep van de verdachte tegen de schuldigverklaring gegrond. Het oordeel van het hof - dat in deze cassatieprocedure niet werd betwist - dat het strafrechtelijk optreden tegen de verdachte disproportioneel was, betekent gezien de rechtspraak van het EHRM dat dit optreden niet toegelaten was. Het hof had daarom moeten constateren dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was en de verdachte moeten ontslaan van alle rechtsvervolging. Nu het hof dat niet heeft gedaan, doet de Hoge Raad dat alsnog zelf.
Pro Palestina-demonstratie op de Dam (ECLI:NL:HR:2024:1622)
De verdachte heeft deelgenomen aan een door hem georganiseerde pro Palestina-demonstratie op de Dam in Amsterdam. Hiermee handelde de verdachte in strijd met een besluit waarin deze manifestatie was verwezen naar het Museumplein. Dit besluit sloot aan op een brief van de burgemeester van Amsterdam. Die brief hield in dat pro-Palestinademonstranten op zondagen in de even weken op de Dam mochten demonstreren, terwijl pro-Israƫl-demonstranten de oneven weken kregen toebedeeld. De andere weken mocht worden gedemonstreerd op het Museumplein. Aanleiding voor deze besluiten was het vaak escaleren van deze demonstraties, ondanks politietoezicht. De verdachte negeerde het besluit en is toch naar de Dam in plaats van het Museumplein gegaan om te demonstreren. Hij is door de politie aangehouden nadat hij twee keer een vordering om de Dam te verlaten had genegeerd. De verdachte is vervolgd en in hoger beroep veroordeeld voor de overtreding van art. 11 van de Wet openbare manifestaties: het handelen in strijd met een ingestelde beperking door de burgemeester. Het hof vond dat de gemeente met haar besluit heeft gewaarborgd dat beide demonstraties toch wekelijks konden blijven plaatsvinden. Daarom oordeelde het hof dat de opgelegde beperkingen niet in strijd waren met de vrijheid van meningsuiting of het demonstratierecht. De Hoge Raad is het daarmee eens. De gemeente heeft beleidsvrijheid als het gaat om de geschiktheid van de locatie waar gedemonstreerd gaat worden. Het Museumplein is daarbij net als de Dam een plek in het centrum van Amsterdam en dus geen afgelegen plek waar niemand komt. De samenleving behoudt met de opgelegde beperking de mogelijkheid om met verschillende meningen te worden geconfronteerd, zoals de Europese rechtspraak eist.
ECLI:NL:HR:2024:1622
ECLI:NL:HR:2024:1623
ECLI:NL:HR:2024:1624
ECLI:NL:HR:2024:1651
Bron: www.hogeraad.nl