De Staat handelt niet onrechtmatig in het handhaven van het strafrechtelijke verbod op hulp bij zelfdoding. Dat staat in een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2022. Coöperatie Laatste Wil en 29 mede-eisers menen dat ze door het verbod worden beperkt in hun recht om zelf te kunnen bepalen of, wanneer en hoe zij hun eigen leven beëindigen.
De rechtbank oordeelt dat het recht om zelf te beslissen over het eigen levenseinde wordt beschermd door artikel 8 EVRM. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat dit zelfbeschikkingsrecht echter niet zó ver, dat er ook een recht bestaat om hulp bij zelfdoding te kunnen krijgen. Ook bestaat er geen verplichting voor verdragsstaten om een waardige zelfdoding mogelijk te maken. Daarbij komt dat een inmenging door de overheid op de rechten van artikel 8 EVRM is toegestaan, als dat een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. De Staat moet op grond van artikel 2 EVRM het recht op leven beschermen. Dat betekent dat de Staat zoveel mogelijk moet voorkomen dat kwetsbare personen in een opwelling hun leven beëindigen. De rechtbank is van oordeel dat met de nu bestaande regelgeving over euthanasie, de Staat een goede afweging heeft gemaakt tussen de verschillende belangen (aan de ene kant het maatschappelijk belang van het beschermen van het leven en het beschermen van kwetsbare personen, en aan de andere kant het belang van degenen die hulp willen krijgen bij zelfdoding). Dit betekent dat niet iedereen die weloverwogen zijn leven voltooid vindt, hulp bij zelfdoding zal kunnen ontvangen. Als geen sprake is van ondraaglijk en uitzichtloos lijden met een overwegend medische oorzaak, komen zij niet in aanmerking voor euthanasie. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met artikel 8 EVRM.
Bron: www.rechtspraak.nl