De Afdeling advisering van de Raad van State spreekt in een op 17 februari gepubliceerd advies over het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 van een haast onmogelijke opgave voor de Belastingdienst. De Afdeling raadt het kabinet aan maatregelen te nemen om de druk op de Belastingdienst te verlichten.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 6 juni 2024 bepaald dat aanvullend rechtsherstel in box 3 moet worden geboden over de jaren vanaf 2017. Belastingplichtigen moeten aannemelijk kunnen maken dat het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement. De Hoge Raad heeft daarbij vuistregels gegeven over de wijze waarop het werkelijke rendement moet worden bepaald. Het wetsvoorstel neemt de vuistregels van de Hoge Raad over in een tegenbewijsregeling. Daarmee krijgen belastingplichtigen de mogelijkheid hun werkelijke rendement aannemelijk te maken. Als dit rendement lager is dan hun forfaitaire rendement, wordt dit lagere rendement in aanmerking genomen. De tegenbewijsregeling is een tijdelijke regeling die geldt tot de invoering van een nieuw box 3-systeem.
Advies wetsvoorstel
De Afdeling constateert in het advies over het wetsvoorstel dat de regering terecht haar verantwoordelijkheid neemt om de vuistregels van de Hoge Raad om te zetten in een wettelijke regeling. Daarbij moet de regering zich rekenschap geven van de uitspraken van de Hoge Raad. Maar een rechtmatige wettelijke regeling betekent nog niet dat deze ook doelmatig is. Als de tegenbewijsregeling niet ‘doenbaar’ en uitvoerbaar is, draagt deze uiteindelijk niet bij aan rechtsherstel voor betrokkenen. De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt. Uit de uitvoeringstoets volgt dat de Belastingdienst grote inspanningen moet leveren en de risico’s op procesverstoringen groot zijn. Het advies is dan ook om mitigerende maatregelen te treffen en waar mogelijk met dit wetsvoorstel in te voeren om de uitvoering te ontzien. Het is van belang dat de regering zich proactief richt op het beperken van procesrisico’s en kosten. Dit vergt in het bijzonder een afweging of een tegenbewijsregeling met een zo zuiver en fijnmazig mogelijke bepaling van het werkelijke rendement opweegt tegen de grote inzet van mensen en middelen om dit te bereiken. Een proactieve houding brengt verder met zich dat de regering op voorhand de risico’s van termijnoverschrijdingen van beslistermijnen in kaart brengt en adequate maatregelen treft, zodat de uitvoering en rechtspraak niet vast komen te zitten. De Afdeling onderkent dat de wetgever maar beperkte ruimte heeft om in aanvulling op de vuistregels van de Hoge Raad, de bepaling van het werkelijke rendement vorm te geven. Daar waar ruimte is, zoals bij de waardering van het eigen gebruik van onroerende zaken, luidt het advies om deze ruimte te benutten. Dit om de Belastingdienst zoveel mogelijk te ontzien en procesrisico’s en daarmee ook de werklast van de rechterlijke macht waar mogelijk te beperken.
Advies Wet tegenbewijsregeling box 3
Bron: www.raadvanstate.nl