In een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 juni 2024 oordeelde het Hof dat honorair rechters recht hebben op dezelfde arbeidsvoorwaarden als reguliere rechters. Het arrest kwam in antwoord op prejudiciële vragen van de Italiaanse Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter).

De prejudiciële vragen die zijn gesteld in het kader van een geding tussen de honoraire magistraten AV, BT, CV en DW, enerzijds, en het Ministero della Giustizia (Ministerie van Justitie, Italië), anderzijds, over het verzoek van deze magistraten om dezelfde economische en juridische behandeling te verkrijgen als gewone magistraten luiden als volgt:

Vragen

  1. Moeten artikel 7 van richtlijn 2003/88 en clausule 4 van raamovereenkomst [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan honoraire rechters en honoraire hulpofficieren van justitie geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties en evenmin op verplichte sociale zekerheid en verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten?
  2. Moet clausule 5 van raamovereenkomst [...] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aanstelling voor bepaalde tijd van honoraire rechters - die kan worden gekwalificeerd als een dienstverhouding en niet als een arbeidsverhouding als werknemer van een overheidsinstantie, en die berust op een eerste benoeming met de mogelijkheid van één enkele herbenoeming - krachtens nationale wetten meerdere malen kan worden verlengd, zonder dat is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties noch in de mogelijkheid om die dienstverhouding om te zetten in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als werknemer van een overheidsinstantie, in feitelijke omstandigheden die op juridisch vlak compenserende voordelige gevolgen voor de betrokkenen kunnen hebben gehad, aangezien hun termijn praktisch automatisch is verlengd?’.

Antwoorden

Het Hof (Zesde kamer) verklaart daarop voor recht:

  1. Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unie en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd,
    moeten aldus worden uitgelegd dat
    zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan, in tegenstelling tot gewone magistraten, honoraire magistraten die zich in een vergelijkbare situatie bevinden geen recht hebben op een vergoeding tijdens gerechtelijke vakanties noch op een stelsel van sociale zekerheid en verplichte verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten.
  2. Clausule 5, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70,
    moet aldus worden uitgelegd dat
    zij zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan de arbeidsverhouding van honoraire magistraten achtereenvolgens kan worden vernieuwd zonder dat, om misbruik van dergelijke vernieuwingen te voorkomen, is voorzien in doeltreffende en afschrikkende sancties of in de omzetting van de arbeidsverhouding van deze magistraten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd.

Nederlandse situatie
Tijn van Osch, die eerder dit jaar in het NJB een oproep deed om een eind te maken aan de ongelijke beloning van rechters-plaatsvervanger (NJB 2024/68, afl. 2: ZZP’ers of vrijwilligers in de Rechtspraak?), reageert verheugd op LinkedIn: ‘Breaking news! Rechters-plaatsvervangers hebben recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als vaste rechters. Deze uitspraak over Italiaanse collega’s kan niet anders dan gevolgen hebben voor de Nederlandse situatie.’ 

ECLI:EU:C:2024:554

Laatste nieuws