De bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op in drie uitspraken van 12 juli 2023 over WOZ-zaken een fors lagere schadevergoeding toekend dan de Hoge Raad. In de zaken draaide om de vraag of een overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak moet leiden tot het toekennen van immateriële schadevergoeding.

Een immateriële schadevergoeding wordt toegekend als de belanghebbende spanning en frustratie heeft ondervonden als gevolg van het lange tijdsverloop in een procedure. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad wordt die spanning en frustratie bij een overschrijding van de redelijke termijn verondersteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de procedure gaat om een zeer gering financieel belang. In 2017 heeft de Hoge Raad een bedrag van 15 euro aangehouden als zeer gering financieel belang. Voor wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding hanteren de hoogste bestuursrechters een forfaitaire vergoeding van 500 euro per half jaar. In alle drie de zaken is de redelijke termijn met enkele maanden overschreden. De rechtbank heeft in iedere zaak gewogen wat het ingeschatte financiële belang is en in hoeverre dit het toekennen van een immateriële schadevergoeding rechtvaardigt. Net als enkele andere rechtbanken wijkt de rechtbank Rotterdam af van de lijn van de Hoge Raad voor wat betreft de hoogte van de immateriële schadevergoeding. De rechtbank sluit zich aan bij de rechtbank Midden-Nederland en kent in WOZ-zaken een bedrag van 50 euro per half jaar toe aan immateriële schadevergoeding. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om het bedrag dat als een zeer gering financieel belang wordt aangemerkt te corrigeren van 15 euro naar 25 euro.

ECLI:NL:RBROT:2023:6161

ECLI:NL:RBROT:2023:6162

ECLI:NL:RBROT:2023:6163

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws