Rechtsbijstandsverzekeraars hebben een gevoelige nederlaag geleden bij het Hof van Justitie van de Europese Unie. Op 7 november bepaalde dat Hof dat verzekerden met een rechtsbijstandsverzekering het recht hebben zelf een advocaat te kiezen. Verzekeraars mogen niet in de verzekeringsovereenkomst opnemen dat de kosten voor een externe rechtsbijstandsverlener ‘slechts vergoed worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed’. Of het om een procedure gaat waarin de bijstand van een advocaat al dan niet verplicht is, maakt daarbij niet uit. Wel kunnen verzekeraars de vergoeding die zij verstrekken voor externe, zelf gekozen rechtsbijstand in bepaalde gevallen temperen.
De uitspraak heeft grote gevolgen voor de rechtsbijstandverzekeraars. Zij zagen de uitspraak met grote zorg tegemoet, aldus een vertegenwoordiger van het Verbond van Verzekeraars op 31 oktober j.l. op een hoorzitting van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over de voorgenomen stelselwijziging in de gefinancierde rechtsbijstand. Op dit moment zijn ruim drie miljoen particulieren en 400.000 bedrijven in het bezit van een rechtsbijstandsverzekering. De premies voor een dergelijke verzekering kunnen als gevolg van deze uitspraak wel eens flink gaan stijgen. Dat doorkruist dan weer de plannen die het kabinet in petto heeft voor de gefinancierde rechtsbijstand. Die leunen voor een deel op de gedachte dat men zich maar moet verzekeren tegen dergelijke kosten.
Sneller vs DAS
De uitspraak van het Hof volgde op een verzoek van de Hoge Raad om een prejudiële beslissing in de zaak Sneller tegen DAS Rechtsbijstand. Jan Sneller heeft een rechtsbijstandverzekering bij Reaal Schadeverzekeringen NV. De verzekeringsovereenkomst bepaalt dat DAS is aangewezen als de vennootschap die de dekking van de rechtsbijstand uitvoert. In deze overeenkomst is opgenomen dat zaken worden behandeld door de eigen medewerkers van DAS. Indien een zaak echter krachtens de overeenkomst of naar de mening van DAS aan een externe rechtshulpverlener uitbesteed moet worden, heeft de verzekerde het recht een advocaat of deskundige naar eigen keuze aan te wijzen. Jan Sneller wil zelf een advocaat kiezen in een procedure om een schadevergoeding tegen zijn voormalige werkgever wegens ‘kennelijk onredelijk ontslag’. DAS is slechts bereid om zelf rechtsbijstand aan Sneller te verlenen door middel van een eigen werknemer, die geen advocaat is. Na de weigering van DAS om de kosten van rechtsbijstand van een door Sneller gekozen advocaat te vergoeden, heeft deze bij de voorzieningenrechter te Amsterdam gevorderd dat DAS wordt veroordeeld deze kosten voor haar rekening te nemen. Bij vonnis van 8 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter die vordering afgewezen. Bij arrest van 26 juli 2011 heeft het Gerechtshof te Amsterdam dit vonnis bekrachtigd.
Sneller is bij de Hoge Raad tegen dit arrest opgekomen. Volgens de Hoge Raad kunnen zowel aan de analyse van de verschillende taalversies van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering (PB L 185, blz. 77) als aan de arresten van 10 september 2009, Eschig (C-199/08), en 26 mei 2011, Stark (C-293/10) zwaarwegende argumenten worden ontleend ten gunste van de opvatting dat, indien een gerechtelijke of administratieve procedure wordt gevoerd, aan de verzekerde in de polisvoorwaarden steeds het recht op vrije keuze van zijn rechtshulpverlener moet worden geboden. Hij overweegt dat de wijze waarop het hoofdgeding wordt beslecht gewisse maatschappelijke gevolgen kan hebben omdat een stijging van de verzekeringspremies, wellicht zelfs van forse omvang, voor de hand ligt als een dergelijke uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 werd aanvaard. Daarop heeft de Hoge Raad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof prejudiciële vragen gesteld.
Prejudiciële vragen
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft allereerst de uitlegging van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 die ratione temporis op het hoofdgeding van toepassing is. Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt: ‘In elke overeenkomst inzake rechtsbijstandverzekering moet uitdrukkelijk worden bepaald dat:
a) indien een advocaat of andere persoon die volgens het nationaal recht gekwalificeerd is, wordt gevraagd de belangen van de verzekerde in een gerechtelijke of administratieve procedure te verdedigen, te vertegenwoordigen of te behartigen, de verzekerde vrij is om deze advocaat of andere persoon te kiezen;
b) de verzekerde vrij is om een advocaat of, indien hij daar de voorkeur aan geeft en voor zover het nationale recht zulks toestaat, een andere gekwalificeerde persoon te kiezen om zijn belangen te behartigen wanneer zich een belangenconflict voordoet.’
Gevraagd is of een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn polissen regelt dat rechtsbijstand in gerechtelijke of administratieve procedures in beginsel zal worden verleend door werknemers van de verzekeraar, tevens nog bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts onder de dekking vallen indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed? Ten tweede is gevraagd of het voor de beantwoording van de eerste vraag verschil uitmaakt of voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure rechtsbijstand wel of niet verplicht is?
Beantwoording door het Hof
Volgens DAS staat het haar vrij deze kwestie in haar verzekeringsovereenkomsten te regelen, nu de bepaling van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 kan worden opgevat als ‘indien [de verzekeraar besluit dat] een advocaat [moet worden] gevraagd [...], [is] de verzekerde vrij [...] om deze advocaat [...] te kiezen’. Een dergelijke restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344 kan volgens het Hof echter niet worden aanvaard. In de eerste plaats kan de reikwijdte van deze zinsnede niet bij enkele lezing daarvan worden bepaald. In dat verband wordt opgemerkt dat blijkens zowel de elfde overweging van de considerans van richtlijn 87/344 (luidende: Overwegende dat het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met de kwalificaties die door het nationale recht worden toegestaan in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures en telkens wanneer er zich een belangenconflict voordoet) als artikel 4, lid 1, ervan het belang van de voor rechtsbijstand verzekerde inhoudt dat deze in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf zijn advocaat moet kunnen kiezen of elke andere persoon met kwalificaties die door het nationale recht worden erkend. Hieruit volgt dat de vrije advocaatkeuze van de verzekeringnemer niet kan worden beperkt tot de situaties waarin de verzekeraar besluit dat een externe rechtsbijstandverlener in de arm moet worden genomen.
In de tweede plaats wordt vastgesteld dat de doelstelling die door richtlijn 87/344 en inzonderheid artikel 4 ervan wordt nagestreefd, namelijk de belangen van de verzekerden ruim te beschermen, niet verenigbaar is met een restrictieve uitlegging van artikel 4, lid 1, sub a, van deze richtlijn, zoals door DAS bepleit. In dat verband wordt eraan herinnerd dat artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 met betrekking tot de vrije keuze van de rechtshulpverlener een algemene strekking en een bindend karakter heeft.
In de derde plaats wordt met betrekking tot de kwestie van de hoogte van de verzekeringspremies gepreciseerd dat de verschillende manieren waarop de verzekerde zijn recht op vrije keuze van rechtshulpverlener kan uitoefenen, niet uitsluiten dat in bepaalde gevallen beperkingen kunnen worden gesteld aan de kosten die door de verzekeraars worden vergoed. De keuzevrijheid in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 87/344 betekent niet dat de lidstaten in elk geval aan de verzekeraars de volledige dekking van de kosten van de verdediging van een verzekerde moeten opleggen, voor zover deze vrijheid niet van haar inhoud wordt beroofd. Dat zou het geval zijn indien het door de beperking van de vergoeding van deze kosten voor de verzekerde in de praktijk onmogelijk werd, een redelijke keuze te maken wat zijn vertegenwoordiger betreft. Overeenkomstsluitende partijen staat het vrij om een hoger niveau van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand overeen te komen, eventueel tegen betaling van een hogere premie door de verzekerde. Aangezien, enerzijds, het recht van de verzekerde om zijn rechtshulpverlener vrij te kiezen, een algemene strekking en een bindend karakter heeft en anderzijds, richtlijn 87/344 het bestaan en de reikwijdte van dat recht niet afhankelijk stelt van nationale regels voor de vertegenwoordiging in rechte luidt het antwoord op de tweede vraag dat het voor de beantwoording van de eerste vraag geen verschil maakt of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.
Verklaring voor recht
Het uiteindelijke dictum van het Hof luidt dan ook aldus:
- Artikel 4, lid 1, sub a, van richtlijn 87/344/EEG van de Raad van 22 juni 1987 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de rechtsbijstandverzekering, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een rechtsbijstandverzekeraar die in zijn verzekeringsovereenkomsten regelt dat rechtsbijstand in beginsel wordt verleend door zijn werknemers, tevens bedingt dat de kosten van rechtsbijstand van een door de verzekerde vrij gekozen advocaat of rechtsbijstandverlener slechts vergoed kunnen worden indien de verzekeraar van mening is dat de behandeling van de zaak aan een externe rechtshulpverlener moet worden uitbesteed.
- Voor de beantwoording van de eerste vraag maakt het geen verschil of rechtsbijstand voor de desbetreffende gerechtelijke of administratieve procedure naar nationaal recht verplicht is.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Achtste Kamer) van 7 november 2013 in zaak C-442/12.