In zijn advies inzake het conceptwetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten adviseert de Raad voor de rechtspraak de term 'roekeloosheid' te schrappen.
Roekeloosheid wordt gezien als de zwaarste vorm van schuld en grenst daarmee aan (voorwaardelijk) opzet. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de verdubbeling van de strafmaxima ten opzichte van ‘normale’ culpa. Mede vanwege dit strafverhogende effect moeten volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan de vaststelling van roekeloosheid bepaaldelijk eisen worden gesteld. Die vaststelling moet bovendien door de strafrechter nader worden gemotiveerd. Het enkele feit dat een verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een of meer van de in art. 175, derde lid, WVW1994 genoemde gedragingen, die zelfstandig een verhoging van het wettelijk strafmaximum met zich brengen, is doorgaans onvoldoende om die roekeloosheid te kunnen vaststellen.
De Hoge Raad stelt in zijn jurisprudentie drie materiële eisen aan bewezenverklaring van roekeloosheid: (1) door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van de verdachte (2) is een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen en (3) de verdachte was zich daarvan bewust, althans had zich daarvan bewust moeten zijn. Volgens de MvT bij het conceptvoorstel (p. 8) leidt de beperkte toepasselijkheid van het begrip roekeloosheid bij zeer gevaarlijk rijgedrag in het verkeer met ernstige gevolgen vaak tot onbegrip en onvrede bij slachtoffers. Dit wordt door de Raad herkend. De Raad tekent daarbij aan dat roekeloosheid in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat daaronder in het normale spraakgebruik – in de betekenis van ‘onberaden’ – wordt verstaan. Het veroorzaken van een ongeval onder invloed van alcohol, daarbij ongeveer 40 kilometer te hard en door rood licht rijdend, zal in de volksmond al snel als roekeloos worden aangemerkt. Op grond van voornoemde maatstaven van de Hoge Raad is dat in juridische zin echter niet zonder meer het geval. Hoewel goede voorlichting ook hier meer begrip zou kunnen kweken, verwacht de Raad dat in de toekomst, zelfs na nadere afgrenzing door dit Wetsvoorstel, die verwarring, dat onbegrip en die onvrede over de uitleg van ‘roekeloosheid’ zal blijven bestaan. De Raad beveelt daarom aan om ‘roekeloosheid’ uit artikel 175, tweede lid, WVW1994 te schrappen. De Raad voorziet bij handhaving van dit begrip een voortschrijdend debat in de rechtspraak over dit begrip. Daarmee wordt het doel van dit Wetsvoorstel niet gehaald en zal het effect ervan averechts werken.
Verschillen tussen strafeis en strafoplegging
De Raad voor de Rechtspraak gaat ook in op een brief van de Minister van VenJ van 20 juli 2017, waarmee het onderzoeksrapport ‘Ernstige verkeersdelicten’ van de Rijksuniversiteit Groningen aan de Tweede Kamer werd aangeboden, waarin wordt geconstateerd dat er vaak sprake is van verschil tussen ofwel de strafeis en de strafoplegging, ofwel de strafopleggingen in eerste en tweede aanleg. De onderzoekers concluderen dat deze verschillen voor een deel rechtstreeks voortvloeien uit de ruime mate van vrijheid die de rechter heeft bij het bepalen van een passende straf. In een deel van de gevallen speelt daarnaast mee dat de officier van justitie en de rechter de strafeis en opgelegde straf baseren op uiteenlopende delicten. Veel verschillen kunnen worden verklaard uit een ander bewijsoordeel. Volgens de brief zijn dit oorzaken die bij een normale rechtsgang passen. De Raad wijst in dit verband op het belang om slachtoffers, nabestaanden en pers voorafgaand aan de behandeling van een ernstige verkeerszaak hierover goed voor te lichten. Die voorlichting kan bijdragen aan begrip voor het verschil in juridisch oordeel en kwalificatie tussen Openbaar Ministerie en rechtspraak en het mogelijke effect daarvan op de straftoemeting. Op dit punt is maatschappelijk gezien veel winst te behalen, volgens de Raad en hij ziet hier een belangrijke rol weggelegd voor het Openbaar Ministerie. Dit laat onverlet dat er vanuit de maatschappij een duidelijke roep is om ernstige verkeersdelicten streng te bestraffen. Verschillende recente voorbeelden laten zien dat de strafrechter daarvoor oog heeft.