De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) heeft op 25 april 2024 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over de bescherming van derdelanders uit Oekraïne. De Afdeling vraagt het Hof op welk moment de tijdelijke bescherming aan de derdelanders eindigt. De Afdeling sluit zich hierbij aan bij de prejudiciële vragen die de rechtbank in Amsterdam eerder aan het Hof over derdelanders stelde.

De RvS schrijft in het arrest van 25 april 2024 dat in de hoger beroepen van drie derdelanders in de kern dezelfde rechtsvraag speelt, namelijk op welk moment de tijdelijke bescherming eindigt van de in art. 7, eerste lid, van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming bedoelde andere categorieën ontheemden die tijdelijke bescherming volgens de richtlijn is geboden. RvS verzoekt het HvJ EU snel uitspraak te doen over de volgende vragen:

  • Moet artikel 4 van de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen aldus worden uitgelegd dat,
    als een lidstaat gebruik heeft gemaakt van de door art. 7, eerste lid van die richtlijn geboden mogelijkheid om ook andere categorieën ontheemden (de facultatieve groep) tijdelijke bescherming krachtens die richtlijn te bieden,
    de tijdelijke bescherming van deze facultatieve groep niet alleen voortduurt bij een automatische verlenging als bedoeld in art. 4, eerste lid, voor de in die bepaling vermelde periode, maar ook bij een besluit tot verlenging van de termijn als bedoeld in art. 4, tweede lid, voor de in die bepaling genoemde periode?
  • Maakt het voor het antwoord op de vraag of de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep voortduurt bij een besluit tot verlenging als bedoeld in art. 4, tweede lid, verschil dat een lidstaat heeft besloten de tijdelijke bescherming van de facultatieve groep te beëindigen vóór het moment dat de Raad heeft beslist om de tijdelijke bescherming met één jaar te verlengen als bedoeld in art. 4, tweede lid?

ECLI:NL:RVS:2024:1742

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws