De Hoge Raad trekt drie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over het verlenen van toegang tot opgeslagen verkeers- en locatiegegevens in.
De Hoge Raad stelde in zijn uitspraak van 5 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:475) drie prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Die vragen gingen over Richtlijn 2002/58/EG en over het (voor strafvorderlijke doeleinden) verlenen van toegang aan overheidsinstanties tot bij aanbieders van communicatiediensten opgeslagen verkeers- en locatiegegevens (waaronder identificerende gegevens) van gebruikers van die communicatiediensten. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad, in afwachting van de beantwoording van de vragen door het HvJ EU, een voorlopig beslissingskader voor dit soort kwesties opgesteld. Sindsdien deed het HvJ EU uitspraak in de zaken La Quadrature du Net II (ECLI:EU:C:2024:370) en Tribunale de Bolzano (ECLI:EU:C:2024:371). In die uitspraken liggen de antwoorden op de vragen van de Hoge Raad al besloten. De griffier van het HvJ EU heeft de Hoge Raad daarom gevraagd of de Hoge Raad in het licht van die uitspraken zijn verzoeken wenst te handhaven. De advocaat-generaal (AG) heeft bij aanvullende conclusie geadviseerd om de prejudiciële vragen in te trekken (ECLI:NL:PHR:2024:1158). De Hoge Raad trekt zijn verzoek om een prejudiciële beslissing inderdaad in. De uitspraken van het HvJ EU in de hiervoor genoemde zaken geven geen aanleiding tot wijziging van het voorlopige beslissingskader dat de Hoge Raad bij zijn uitspraak van 5 april 2022 heeft gegeven. Dat betekent onder meer dat, als het gaat om het verlenen van toegang tot uitsluitend identificerende gegevens en er dus geen sprake is van een ernstige inmenging in het recht op privacy, geen voorafgaande toestemming door een rechter of een onafhankelijke bestuurlijke autoriteit is vereist. Maar als de officier van justitie meer dan alleen identificerende gegevens wil verkrijgen, dan heeft hij daarvoor een schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig.
Bron: www.hogeraad.nl