De Hoge Raad heeft op 18 februari 2025 uitspraak gedaan naar aanleiding van prejudiciële vragen van de rechtbank Oost-Brabant over de verhouding tussen de strafbaarstelling van mensensmokkel uit winstbejag (art. 197a lid 2 Sr) en de tewerkstelling van illegale vreemdelingen (art. 197b Sr). De Hoge Raad oordeelt dat het tewerkstellen van illegale vreemdelingen geen bijzondere strafbepaling is van de algemene strafbepaling van hulp bij illegaal verblijf.
De centrale vraag van de rechtbank is of art. 197b Wetboek van Strafrecht (Sr) een bijzondere strafbaarstelling is ten opzichte van de strafbaarstelling van art. 197a Sr. Als dat zo is, sluit de mogelijkheid van een veroordeling vanwege de tewerkstelling van illegale vreemdelingen een veroordeling voor het verlenen van hulp aan illegale vreemdelingen uit. In andere woorden: kan de verdachte die illegale vreemdelingen te werk stelt, ook worden gestraft voor het helpen van diezelfde vreemdelingen bij het in Nederland verblijven? Voor de verdachte in deze zaak is dit van belang, omdat op hulp bij illegaal verblijf een veel hogere gevangenisstraf staat (zes jaar gevangenisstraf) dan op het tewerkstellen van illegale vreemdelingen (één jaar gevangenisstraf). Uit de rechtspraak van rechtbanken en hoven blijkt dat deze vraag in de praktijk uiteenlopend wordt beantwoord. De advocaat-generaal heeft zich in zijn advies aan de Hoge Raad van 17 december 2024 (ECLI:NL:PHR:2024:1379) op het standpunt gesteld dat de strafbaarstelling van de tewerkstelling van illegale vreemdelingen een bijzondere strafbepaling is die voorrang heeft op de algemene strafbepaling van hulp bij illegaal verblijf.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad is van oordeel dat de strafbaarstelling van het tewerkstellen van illegale vreemdelingen geen bijzondere strafbepaling is die voorrang heeft op de algemene strafbepaling van hulp bij illegaal verblijf. Hij volgt dus niet het advies van de advocaat-generaal. De Hoge Raad constateert ten eerste dat art. 197b Sr niet alle bestanddelen bevat van art. 197a Sr. Ook bevat de wetsgeschiedenis volgens de Hoge Raad geen dwingende aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever art. 197b Sr heeft bedoeld als een bijzondere strafbepaling die toepassing van art. 197a Sr uitsluit. Dit betekent dat een verdachte die illegale vreemdelingen te werk stelt óók kan worden gestraft voor het daarmee helpen van die vreemdelingen bij het verblijf in Nederland.
Bron: www.hogeraad.nl