Strafrechters wegen bewust risico’s af voordat personen naar reguliere geestelijke gezondheidszorg worden gestuurd. Dat blijkt uit jurisprudentieonderzoek van WODC naar de manier waarop strafrechters artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) toepassen. De strafrechter kan voor verdachten met een psychische stoornis verplichte zorg in gang zetten.

Een maatschappelijk punt van zorg is dat door toepassing van artikel 2.3 Wfz steeds meer personen met risicovol gedrag in de reguliere geestelijke gezondheidszorg zouden worden geplaatst, terwijl die daar onvoldoende op is toegerust. Uit de bestudeerde rechterlijke uitspraken blijkt dat strafrechters een bewuste afweging maken of behandeling in de GGZ gunstig is voor de persoon in kwestie. Dit doen ze op basis van advies van gedragsdeskundigen over de problematiek van die persoon. In verschillende zaken gaf de strafrechter aan daarbij oog te hebben voor de verwachte belasting voor de reguliere GGZ. Ook betrekken rechters daarbij het voorafgaande traject. Zo zagen de onderzoekers een aantal maal dat de rechter een steviger kader inzette zoals tbs, wanneer de persoon al meerdere onsuccesvolle (strafrechtelijke) zorgtrajecten achter de rug had en het recidiverisico nog steeds niet was verminderd.

Het jurisprudentieonderzoek is onderdeel van het onderzoeksprogramma Evaluatie Wet forensische zorg dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van 2021 tot 2026 uitvoert. Het onderzoek is op 13 december 2022 gepubliceerd.

Toepassing van artikel 2.3 Wet forensische zorg

Bron: www.wodc.nl

Laatste nieuws