Ongeveer 4 van de 10 kinderen worden teruggeplaatst na een uithuisplaatsing. Van de teruggeplaatste kinderen wordt 1 op de 4 opnieuw uit huis geplaatst. Om het proces van terugplaatsing beter te laten verlopen, is meer gerichte hulp aan ouders nodig, zowel tijdens de uithuisplaatsing als na de terugplaatsing. Dat schrijven onderzoekers van de Universiteit Leiden in een op 11 februari 2025 gepubliceerd onderzoek naar de praktijk van uithuisplaatsing van minderjarigen met een maatregel van OTS en terugplaatsing. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het WODC.
Uit het onderzoek naar 456 dossiers van gedwongen uithuisplaatsingen van kinderen in 2018 blijkt dat 39% van hen in de periode tot eind 2023 is teruggeplaatst. Opvallend is het hoge aantal door de rechter verleende spoedmachtigingen uithuisplaatsing als start van de plaatsing in een pleeggezin, gezinshuis, residentiële instelling of crisisgroep (ruim 4 van de 10 verleende machtigingen). Daarnaast valt op dat veel kinderen (ruim 1 op de 3) ook in het verleden al met een uithuisplaatsing te maken hebben gehad. Als er tijdens de uithuisplaatsing geen hulp was ingezet voor de ouders, een kind vaker was overgeplaatst van de ene naar de andere opvanglocatie (pleeggezin of instelling) of als er sprake was van problemen bij de ouders, zoals jeugdtrauma’s of een verstandelijke beperking, dan was de kans op terugplaatsing van de kinderen kleiner. Daarnaast blijkt uit gesprekken met ouders en professionals dat ook problemen in het jeugdstelsel, zoals lange wachttijden en wisselende jeugdbeschermers, een belangrijke rol spelen.
Ervaringen van ouders
Uit gesprekken met professionals blijkt dat zij aan de ouders aangeven wat er moet verbeteren en dat ze hiervoor hulp inzetten. Ze onderzoeken ook of terugplaatsing bij de ouders wel mogelijk is. En ze zorgen ervoor dat ouders tijdens de uithuisplaatsing in contact blijven met hun kind. Uit gesprekken met ouders blijkt echter dat zij dit proces anders ervaren. Ze weten niet goed wat er van hen wordt verwacht, ze vinden de verbeterpunten die voor hen worden gesteld niet duidelijk, hebben niet het gevoel passende hulp te krijgen en vinden het contact met hun kind(eren) te beperkt. Uit het onderzoek blijkt dat er volgens de Richtlijn Uithuisplaatsing en Terugplaatsing wordt gewerkt, maar dat de precieze werkwijze bij een terugplaatsing verschilt per instelling.
Aanbevelingen
- Er is meer aandacht nodig voor hulp aan ouders tijdens de uithuisplaatsing, aangezien dit samenhangt met een grotere kans op terugplaatsing. Ondersteuning gericht op het verbeteren van hun opvoedcapaciteiten en hulp bij mogelijke jeugdtrauma’s helpt daar mogelijk bij.
- Zet ook in op meer hulp na een terugplaatsing om een nieuwe uithuisplaatsing te voorkomen.
- Leg het recht op omgang tussen ouder en kind tijdens een uithuisplaatsing vast in de wet.
- Zorg voor meer standaardisering bij de beslissing over contact, opvoedperspectief en terugplaatsing en andere aspecten van de werkwijze van gecertificeerde instellingen, zoals de manier waarop dossiers worden bijgehouden.
- Betrek ouders en jongeren bij het proces van terugplaatsing en zorg voor duidelijke communicatie over het proces.
- Maak in processen van uithuisplaatsing en terugplaatsing van pleegkinderen de rollen en bevoegdheden van de gecertificeerde instelling en de voorziening voor pleegzorg duidelijker.
Terugplaatsing na gedwongen uithuisplaatsing - De mate waarin er tijdens een uithuisplaatsing in het kader van een ondertoezichtstelling gewerkt wordt aan terugplaatsing
Bron: www.wodc.nl